De megafauna in de diepe oceaan, met name op polymetallische knoopvelden, speelt een cruciale rol in het ecosysteem van de zeebodem. Deze fauna, die een breed scala aan organismen omvat, is een indicator voor het herstel van het zeeleven na verstoringen zoals diepzeemijnbouw. Bij het bestuderen van deze ecosystemen worden verschillende facies op de zeebodem geïdentificeerd, die verschillende typen fauna huisvesten afhankelijk van de diepte, het sedimenttype en de mate van verstoring.
In de diepe oceaan komen verschillende facies voor, zoals facies O, C, en B, die elk een unieke gemeenschap van organismen ondersteunen. Facies O, bijvoorbeeld, kan worden onderverdeeld in twee typen: recente sedimenten en oude sedimenten, die elk andere faunagemeenschappen herbergen. De recente sedimenten van facies O zijn vooral gekarakteriseerd door een overvloed aan mobiele fauna, voornamelijk detritivoren (zoals isopoden en vissoorten zoals Ophidioid en Ipnopid), en vleeseters. In deze omgeving komen ook zittende suspensionfeeder polychaeten voor, die de zogenaamde "heksenringen" creëren. De oude sedimenten van facies O herbergen daarentegen meer suspensionfeeder-organismen zoals octocoralliariden, holothurïden en bepaalde soorten asteroïden en peracariden.
Facies C, met een bedekking van 2-5%, wordt gekarakteriseerd door een grotere aanwezigheid van vaste fauna, voornamelijk suspensionfeeder-sponzen en octocoralliariden, zoals de Isididae en Umbellulidae. In deze facies is ook de aanwezigheid van detritivoren zoals Munnopsid-isopoden en holothurïden, samen met de vaak voorkomende carnivoren zoals de Ophidioid-vis, opgemerkt. Naarmate de bedekking van facies C toeneemt (bijvoorbeeld bij 10% en 15%), neemt het aantal mobiele detritivoren en suspensionfeeders toe, met bijzondere soorten zoals de sipunculiden Nephasoma elisae en de holothurïden Peniagone gracilis en Peniagone vitrea. Deze facies zijn echter ook de thuisbasis van een aantal exclusieve carnivoren zoals archaeo-gastropoden en bepaalde soorten vissen.
De rol van deze megafauna is van onschatbare waarde voor het milieu, aangezien ze niet alleen bijdragen aan de bioturbatie van de zeebodem – wat betekent dat ze de bodem mengen en door hun activiteit de geochemie van de oceaan beïnvloeden – maar ze fungeren ook als indicatoren van de gezondheid van het ecosysteem. Megafauna is dus niet alleen een markeerder voor herstel na verstoringen zoals diepzeemijnbouw, maar helpt ook bij het in stand houden van de balans van het zeeleven door het recyclen van organisch materiaal en het beïnvloeden van de structuur van de bodem.
De verspreiding van megafauna is vaak gespikkeld en onregelmatig, wat het nodig maakt om grote gebieden te bemonsteren om een goed inzicht te krijgen in de populaties van deze organismen. Om betrouwbare gegevens te verkrijgen, is het noodzakelijk om geavanceerde technologieën zoals camera-apparatuur en onderwaterrobotica in te zetten. Door deze instrumenten werden duizenden foto's en uren aan videobeelden verzameld, die cruciaal waren voor de analyse van de biodiversiteit in de onderzochte gebieden.
Het gebruik van deze gegevens is essentieel voor het verder begrijpen van de complexiteit van de diepzeebodemecosystemen. De bevindingen wijzen op een grote taxonomische rijkdom, met onder andere cnidariërs, echinodermen, sponzen en chordaten die in verschillende faciesgebieden domineren. De grote variëteit in soorten binnen deze groepen toont de ecologische diversiteit van de oceaanbodem en benadrukt de noodzaak van zorgvuldig beheer bij het benaderen van diepzeemijnbouwprojecten en andere verstorende activiteiten.
Bovendien is het belangrijk om te begrijpen dat de dynamiek van deze gemeenschappen ook beïnvloed wordt door de flux van organisch materiaal en andere biogeochemische factoren. Dit betekent dat veranderingen in de voedselbeschikbaarheid en de fysieke omstandigheden van de zeebodem, zoals sedimentafzettingen of temperatuurvariaties, grote gevolgen kunnen hebben voor de samenstelling van de megafauna-gemeenschappen.
Hoe Werkt het Modelleren van Sedimentpluimen in de Diepe Zee bij Mijnbouw?
Diepzeemijnbouw is een voortdurend proces van het ontwikkelen en uitbreiden van de kennis over de milieu-impact ervan. Internationale projecten zoals Mining Impact 1 en 2, evenals mijnbouwbedrijven, werken volgens de regelgeving van de ISA en hebben grootschalige milieugegevensverzamelingen uitgevoerd. Als resultaat zijn grote milieugegevenssets ingediend bij de ISA, die het schaalniveau van de vereiste gegevensverzameling benadrukken om aan de normatieve standaarden te voldoen. Deze gegevens stellen ons in staat om modellen te ontwikkelen die de impact van de mijnbouw in gebieden zoals de NORI-D regio en daarbuiten kunnen beoordelen. Dit proces is cruciaal voor het begrijpen van de dynamiek van sedimentpluimen en het minimaliseren van de ecologische schade die kan ontstaan door mijnbouwactiviteiten op de zeebodem.
Een belangrijk aspect van deze modellen is het effect van sedimentpluimen, die ontstaan bij het mijnen van nodule-afzettingen in het Clarion-Clipperton Zone (CCZ) gebied. Sedimentpluimen worden in de oceaan geloosd door mijnbouwvoertuigen en verspreiden zich door de oceaanstromingen. Dit proces wordt gemodelleerd door de verzamelde gegevens over stromingen, temperatuur en saliniteit in verschillende waterlagen, vooral de laag dicht bij de zeebodem. De stromingen in deze lagen vertonen aanzienlijke variatie, wat de verspreiding van sedimenten beïnvloedt. Hierdoor is het essentieel om de hydrodynamica dicht bij de zeebodem te begrijpen, aangezien de verspreiding van de sedimentpluimen afhankelijk is van de specifieke omstandigheden in de laag waar de lozing plaatsvindt.
De kracht van een sedimentpluim wordt ook bepaald door de fysische eigenschappen van het sediment, zoals de dichtheid en grootte van de deeltjes. De fysica van sedimenten verandert drastisch zodra ze de oceaan in worden geloosd, nadat ze door de hoge turbulentie van de mijnbouwcollector zijn gepasseerd. Deze sedimenten vormen vaak grotere aggregaten zodra ze de oceaan bereiken, wat de snelheid van het bezinken van de deeltjes beïnvloedt. Het bezinkingsgedrag van deze deeltjes kan worden voorspeld met behulp van de wet van Stokes, die de snelheid van het bezinken van sferische deeltjes in een vloeistof beschrijft. Echter, in de dieptezee wordt vaak een complexer model vereist, omdat de deeltjes niet altijd perfect sferisch zijn en andere variabelen zoals de vorm van de aggregaten en de variabiliteit van het milieu in acht genomen moeten worden.
De modellen die worden ontwikkeld, dienen twee belangrijke doelen. Ten eerste moet de impact op het milieu worden beschermd door het ondersteunen van de ontwikkeling van Environmental Impact Statements (EIS). Ten tweede moeten de modellen de voortgang van apparatuur en methoden voor mijnbouwoperaties blijven ondersteunen. De dynamische aard van de gegevens en modellen vereist voortdurende aanpassingen en updates om de onzekerheden in de voorspellingen te verminderen, aangezien meer gegevens verzameld worden door monitoring en modellering.
Naast de basisgegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de effecten van sedimentpluimen, is het ook van cruciaal belang om de fysiologische kenmerken van de ecosystemen in het getroffen gebied te begrijpen. Dit houdt in dat niet alleen de fysische parameters van het sediment moeten worden gemeten, maar ook de ecologische impact van sedimentverspreiding op diepzeebiota. De veranderingen in het milieu, zoals verminderde lichtdoorgang, verhoogde turbidity en mogelijke verstoring van het zuurstofgehalte, kunnen het lokale ecosysteem verstoren en daarmee de biodiversiteit beïnvloeden. Dit is een essentieel aandachtspunt, vooral voor de lange termijn effecten van diepzeemijnbouw.
Het verzamelen van gegevens over de basiseigenschappen van het sediment is cruciaal. Deze gegevens moeten gedetailleerd zijn en relevante parameters zoals de bulkdichtheid, de hoeveelheid biogene silikaten, de aanwezigheid van schelpen en andere organische materialen bevatten. Dergelijke gegevens helpen niet alleen bij het modelleren van de verspreiding van de sedimentpluimen, maar ook bij het evalueren van de langetermijneffecten op de mariene omgeving.
Voor de toekomst van de diepzeemijnbouw is het belangrijk om verder te bouwen op de bestaande kennis en nieuwe technologieën te ontwikkelen die de ecologische impact minimaliseren. Daarbij moeten de modellen dynamischer worden en beter kunnen inspelen op de variabiliteit van de omgevingsomstandigheden. Het monitoren van deze processen, vooral in ongerepte of weinig onderzochte gebieden, zal essentieel blijven om zowel de risico’s voor het milieu als de effectiviteit van de gebruikte technologieën voortdurend te evalueren.
Hoe speelt data delen een cruciale rol in marien wetenschappelijk onderzoek?
De International Seabed Authority (ISA) heeft verschillende initiatieven ondernomen om haar verantwoordelijkheden effectief te vervullen, die zijn vertaald naar het Strategisch Plan van de ISA. Dit plan bevat negen strategische richtingen voor de jaren 2019 tot 2023, goedgekeurd door de ISA Assemblee in 2018 en verlengd tot 2025. Deze richtingen zijn gericht op de bescherming van het mariene milieu en het bevorderen van marien wetenschappelijk onderzoek (MSR) in het gebied. MSR heeft de noodzaak aangetoond voor een collaboratieve en transparante verzameling en uitwisseling van milieugegevens, evenals de verbetering van de capaciteit van ISA om publiek toegang te verschaffen tot deze informatie.
Met de groeiende aandacht voor mariene wetenschappen werd in 2020 het Actieplan voor Marien Wetenschappelijk Onderzoek goedgekeurd ter ondersteuning van het Decennium van Oceanenwetenschap voor Duurzame Ontwikkeling van de VN. Dit plan identificeerde zes strategische onderzoeksprioriteiten, die sindsdien hebben gediend als een globaal kader om diepzeewetenschappen vooruit te helpen en bij te dragen aan de strategische richtingen die in de jaarlijkse voortgangsrapporten van de ISA-secretaris-generaal aan de ISA Assemblee worden beschreven.
Een belangrijke stap in de uitvoering van dit actieplan was de goedkeuring van de Strategische Roadmap voor Gegevensbeheer van ISA voor de periode 2023-2028, een document dat essentieel is voor de effectieve omgang met de enorme hoeveelheid data die de ISA verzamelt. De Roadmap legt de nadruk op het beheren van gegevens door hun gehele levenscyclus: van verzameling, curatie en standaardisatie tot het delen en gebruiken van de data om op bewijs gebaseerde governance te bevorderen in het gebied en wereldwijd. Het is van cruciaal belang dat de ISA haar capaciteiten blijft uitbreiden als beheerder van een mondiale diepzeedatabase en de beste wetenschappelijke praktijken benut.
Dit toenemende belang van oceaandata werd in 2017 verder benadrukt toen de Algemene Vergadering van de VN het Decennium van Oceanenwetenschap (2021-2030) uitriep, wat de interdisciplinaire oceaanonderzoeken stimuleerde en de generatie en verspreiding van gegevens, informatie en kennis ter ondersteuning van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN bevorderde. In de Lissabonverklaring van de VN Oceanenconferentie in 2022 committeerden overheden zich om de tijdige verspreiding van gegevens en kennis te verbeteren, inclusief het breed toegankelijk maken van gegevens via open-access databases en het standaardiseren van deze gegevens.
Het verzamelen van baseline-gegevens is van fundamenteel belang voor marien wetenschappelijk onderzoek. Deze gegevens omvatten de initiële set van milieu- en geologische gegevens die door contractors in het gebied en in hun gelicentieerde gebieden voor diepzee-exploratie zijn verzameld. Het is essentieel dat de milieu-impact van mariene activiteiten wordt gemonitord om duurzame exploitatie te waarborgen, waarbij potentiële nadelige effecten, zoals plumes (de verspreiding van zeebodemsedimenten en deeltjes), kunnen worden voorkomen of geminimaliseerd.
De effecten van plumes kunnen ernstig zijn, vooral in gebieden met diepzeebodems, waar de beweging van watermassa's en de kinetische energie van zeestromingen ervoor zorgen dat deeltjes zich snel verspreiden. Dit is van bijzonder belang in gebieden zoals de Centraal-Pacifische regio, waar de gemiddelde diepte ongeveer 4500 meter is. De kinetische energie die op het bodemoppervlak wordt gegenereerd, is genoeg om watermassa's te verplaatsen en deeltjes door de waterkolom te transporteren. Dit kan leiden tot veranderingen in de biodiversiteit en ecosysteemfunctie in diepzee-ecosystemen.
Daarom is het van cruciaal belang dat er meer standaardisering en innovatie plaatsvindt in de methodologieën voor het beoordelen van diepzeebiodiversiteit, inclusief taxonomische identificatie en beschrijving. De betrokkenheid van technologie, zoals geavanceerde oceaanobservatie en monitoring, speelt ook een sleutelrol in het effectief beheren van deze gegevens en het verbeteren van ons begrip van de potentieel schadelijke effecten van activiteiten in deze regio's.
Voor een succesvol beheer van de diepe zee en de mariene ecosystemen is het niet alleen belangrijk om gegevens te verzamelen, maar ook om deze gegevens toegankelijk te maken voor een breed publiek. Het delen van gegevens vergroot de wetenschappelijke kennis, bevordert de samenwerking tussen verschillende belanghebbenden, en verhoogt de wetenschappelijke geletterdheid over de diepe zee. Open access en interoperabiliteit van databases moeten worden bevorderd, zodat beleidsmakers en onderzoekers de beschikbare gegevens effectief kunnen gebruiken om beslissingen te nemen die zowel het milieu als de toekomst van de oceanen beschermen.
Het is van groot belang dat we deze gegevens niet alleen verzamelen, maar ook effectief gebruiken om de oceaanwetenschappen verder te ontwikkelen. Terwijl de strategische roadmap van ISA wordt uitgevoerd, zullen de voortdurende innovatie in data-analysemethoden en het verbeteren van gegevensstandaarden een centrale rol spelen in het bereiken van de doelen van de VN.
De diepten van onze oceanen bieden een enorme rijkdom aan ecologische en geologische informatie die, mits correct beheerd, kan bijdragen aan een duurzamer beheer van mariene hulpbronnen en de bescherming van het mariene milieu. De toekomst van oceaanwetenschap hangt af van de transparantie, samenwerking en het vermogen om gegevens effectief te beheren, te delen en te gebruiken voor onderzoek en beleidsvorming.
Welke beperkingen en uitdagingen beïnvloeden de ecologische data bij diepzeemijnbouw?
De diepe zee vormt een extreem uitdagende omgeving voor wetenschappelijk onderzoek, met onvoorspelbare weersomstandigheden, hoge druk, en een moeilijk toegankelijke omgeving die werken met gespecialiseerde apparatuur bemoeilijkt. Wetenschappers opereren vaak op instabiele platforms, moeten 24 uur per dag werken binnen strakke tijdschema’s, en kampen met frequente technische storingen. Bovendien bevinden de te bestuderen locaties zich soms kilometers van het schip verwijderd, waardoor het verzamelen van voldoende monsters en het uitvoeren van herhaalde metingen een logistieke nachtmerrie is. Dit alles beperkt het aantal en de kwaliteit van data die tijdens expedities kunnen worden verzameld.
De diepe zee beslaat meer dan de helft van de aardoppervlakte en heeft een gemiddelde diepte van meer dan 3000 meter. Vanwege deze immense omvang blijft een groot deel van de zeebodem onontgonnen. Bovendien zijn ook de waterkolommen boven de zeebodem minder goed begrepen, omdat deze driedimensionale omgevingen een veel grotere ruimte beslaan dan de tweedimensionale zeebodem zelf. Dit maakt het onmogelijk om met beperkte middelen alle relevante locaties adequaat te bemonsteren. Vaak wordt prioriteit gegeven aan het verzamelen van minimale representatieve monsters uit zo veel mogelijk gebieden, wat de mogelijkheid om ruimtelijke en temporele variabiliteit te begrijpen sterk beperkt.
Het ontbreken van voldoende replicaties binnen studies bemoeilijkt het onderscheiden van veranderingen veroorzaakt door menselijke activiteiten, zoals diepzeemijnbouw, van natuurlijke variaties. Hoewel er geen eenduidige standaard bestaat voor hoeveel replicaties “genoeg” zijn, is het duidelijk dat de meeste locaties onvoldoende bemonsterd zijn om het ecosysteem betrouwbaar te karakteriseren. De resultaten van het Deep CCZ Biodiversity Synthesis Workshop (2019) illustreren dit probleem: zelfs bij locaties waar tientallen monsters werden verzameld, faalden soortenaccumulatiecurves erin om een plateau te bereiken, wat aangeeft dat nog steeds veel soorten onontdekt zijn. Dit fenomeen, gecombineerd met het feit dat bijna de helft van alle soorten slechts met één of twee individuen werd aangetroffen, benadrukt de noodzaak voor een grotere steekproefomvang om onderscheid te kunnen maken tussen zeldzaamheid en onvoldoende monstername.
Een ander fundamenteel probleem is het selecteren van geschikte referentielocaties voor impactstudies. Referentiegebieden moeten qua milieukenmerken overeenkomen met het impactgebied, maar buiten het bereik van directe of indirecte menselijke invloeden liggen. Door de beperkte replicatie en het onvolledige begrip van de lokale milieuvariatie wordt deze keuze vaak een inschattingsspel op basis van oppervlakkige kenmerken zoals diepte en topografie. Dit wordt nog problematischer door de hoge heterogeniteit van diepzeehabitats, zoals seamounts en hydrothermale ventilatieopeningen, waar eigenschappen op schaal van enkele tientallen meters sterk kunnen variëren—binnen de afstand waarop mijnbouwactiviteiten effecten kunnen hebben. Studies naar kleine mijnbouwverstoringen op sulfiden en kobaltcrusts hebben zelfs gebruik moeten maken van referentieplaatsen binnen enkele honderden meters van de graaflocatie, wat het risico vergroot dat ook deze referentiesites al beïnvloed zijn.
Het gebrek aan een snelle oplossing voor deze kennislacunes betekent dat uitgebreide, kostbare onderzoeksprogramma’s met honderden expedities nodig zijn om het diepe zee-ecosysteem grondig in kaart te brengen. Dit proces zal waarschijnlijk tientallen jaren in beslag nemen. Daarom is het cruciaal om prioriteiten te stellen in het onderzoeksprogramma: inactieve sulfiden blijken een van de meest onderbelichte habitats, en de Indiase Oceaan vraagt om initiële baselinedata vanwege de geringe onderzoeksactiviteit daar. Hoewel tot nu toe veel aandacht uitgaat naar nodule-velden in de Clarion-Clipperton Zone (CCZ), is het noodzakelijk om ook meer experimenten te doen op sulfiden en kobaltcrusts om impacten te kunnen begrijpen.
Wat betreft de methodologie zou standaardisatie van replicaties moeten worden ingevoerd: minimaal drie monsters per locatie, maar mogelijk zijn meer nodig om de variabiliteit adequaat te representeren. Het verzamelen van monsters verspreid over meerdere locaties met weinig replicaties per plek is minder waardevol dan intensieve bemonstering op minder plekken. Dit is van belang omdat monsterspecifieke fouten (zoals het trekken van een net te snel of het nemen van een kernmonster op een verhoging) anders een vertekend beeld kunnen geven van de omgeving. Ook is het van belang om tijdens expedities prioriteiten te stellen in de data-typen die worden verzameld, zodat gerichte hypothesen betrouwbaar kunnen worden getest.
Begrip van deze beperkingen is essentieel om de interpretatie van ecologische data uit diepzeemijnbouwonderzoek kritisch te benaderen. De diepe zee is een extreem heterogene en dynamische omgeving, waar natuurlijke variabiliteit groot is en gegevens schaars zijn. Daardoor zijn conclusies over mijnbouwimpacten vooralsnog met grote onzekerheid omgeven. Deze context onderstreept de noodzaak van een voorzichtige en weloverwogen benadering in het beheer en de besluitvorming rondom diepzeemijnbouwactiviteiten, waarbij de erkenning van onzekerheden en de dringende behoefte aan uitgebreider onderzoek centraal staan.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский