De Verenigde Staten zijn gebouwd op een fundamentele contradictie: een ideologie van vrijheid en gelijkheid aan de oppervlakte, gecombineerd met een diepgewortelde praktijk van slavernij, genocide en structurele onderdrukking. Martin Luther King Jr. sprak in 1967 over de ‘schizofrene persoonlijkheid’ van Amerika ten aanzien van ras, waarmee hij doelde op deze paradoxale realiteit. Deze spanning vormt de kern van het Amerikaanse raciale regime: het bestaan van gelijkheidsidealen naast het systematisch uitsluiten, onderdrukken en criminaliseren van zwarte lichamen.

Het is onmogelijk om de hedendaagse sociale, economische en politieke structuren van de Verenigde Staten te begrijpen zonder de rol van slavernij en anti-Zwart racisme te erkennen als fundamenten van het Amerikaanse kapitalisme. Slavernij introduceerde niet enkel het eigendom van zwarte lichamen, maar structureerde dit eigenaarschap als een permanente en herhaalbare economische logica. Plantage-economieën zijn hierbij niet slechts een historische fase, maar vormen nog steeds het model voor hoe zwarte lichamen worden gecategoriseerd, gecontroleerd en benut in dienst van witte belangen. Wat Clyde Woods ‘plantation logics’ noemt, leeft voort in moderne vormen van raciale controle: massaincarceratie, economische uitsluiting, ruimtelijke segregatie en culturele representatie.

De Amerikaanse populaire cultuur heeft decennialang geromantiseerde versies van het plantageleven geproduceerd, evenals stereotiepe beeldvorming van Afro-Amerikanen. Deze culturele productie fungeert als een krachtig instrument ter ondersteuning van anti-Zwart racisme over raciale, etnische, klasse- en gendergrenzen heen. Ze zorgt voor sociale cohesie binnen witheid, die niet per se homogeen is, maar wel functioneel: verschillende Europese etnische groepen worden wit door zich collectief af te zetten tegen zwarte aanwezigheid en emancipatie.

Witheid is daarbij geen vaste identiteit, maar een strategische positie die voortdurend wordt aangepast aan de context. Deze flexibiliteit maakt witheid tot een krachtig politiek middel. In tijden van sociaaleconomische onrust of wanneer gemarginaliseerde groepen vooruitgang boeken, zoals tijdens de Burgerrechtenbeweging of het Obama-tijdperk, wordt witheid geactiveerd als verdedigingslinie. De retoriek dat rechten voor zwarten automatisch verliezen voor witten betekenen, is hierbij een beproefd narratief. Het creëert een gevoel van witte kwetsbaarheid dat mobiliserend werkt in politieke campagnes en media, en dat herhaaldelijk een reactionaire ‘white backlash’ legitimeert.

Het presidentschap van Donald Trump moet precies binnen deze logica worden gelezen. Zijn slogan “Make America Great Again” was geen neutrale oproep, maar een signaal aan witte Amerikanen dat hun bevoorrechte positie – sociaal, economisch, cultureel – onder druk stond. Deze retoriek herstelde een oude raciale geografie waarin vooruitgang voor vrouwen, mensen van kleur, migranten of LGBTQ-gemeenschappen werd voorgesteld als een directe bedreiging voor de traditionele orde. Trump mobiliseerde witheid als tegenrevolutie: als bescherming tegen iedere poging tot herverdeling van macht of rechtvaardigheid.

De politieke strategie die hierachter schuilgaat is geworteld in de geschiedenis van Reconstruction na de Amerikaanse Burgeroorlog. In Black Reconstruction in America toont W.E.B. Du Bois aan hoe witte arbeiders, in plaats van zich te verbinden met bevrijde zwarte mensen in een gedeelde klassenstrijd, kozen voor solidariteit met witte elites. Door deze keuze consolideerden zij de raciale hiërarchie en verankerden zij hun relatieve privileges binnen het kapitalistische systeem. Deze keuze blijft zich herhalen in nieuwe vormen, telkens wanneer raciale vooruitgang wordt gezien als bedreiging in plaats van gemeenschappelijk belang.

Racisme in de Verenigde Staten functioneert niet als geïsoleerd vooroordeel, maar als een structureel mechanisme dat ingebed is in wetten, politieke instellingen, eigendomsrechten en sociale praktijken. De privileges van witheid zijn niet toevallig, maar zijn gesedimenteerd in het fysieke en sociale landschap van het land: wie waar woont, wie toegang heeft tot werk, wie eigenaar mag zijn, wie stemrecht heeft – het zijn allemaal producten van deze historisch gegroeide ongelijkheid. En omdat witheid voortdurend hervormd en versterkt wordt door deze systemen, is het onmogelijk om structurele ongelijkheid te bestrijden zonder de machtspositie van witheid zelf te analyseren en te ondermijnen.

Wat hierbij essentieel is, is het inzicht dat raciale ongelijkheid niet simpelweg een overblijfsel is van het verleden, maa

Hoe blijft het gedachtegoed van Du Bois actueel in een tijdperk van hernieuwd wit suprematisme?

De intellectuele kracht van Black Reconstruction van W.E.B. Du Bois ligt in zijn nietsontziende analyse van de structurele mechanismen waarmee de Amerikaanse samenleving witte suprematie institutioneel heeft ingebed, zelfs in momenten die als bevrijdend golden. Het boek is geen nostalgische terugblik, maar een radicale interventie in de dominante geschiedschrijving van de Verenigde Staten. Du Bois confronteert de valse belofte van de Reconstruction-periode – waarin de 13e, 14e en 15e amendementen een nieuw tijdperk van vrijheid leken in te luiden – met de brute realiteit van de “Southern Redemption”. Deze reactie bracht de voormalige plantagearistocratie, de noordelijke industriëlen en witte arbeiders samen in een project van hernieuwde onderdrukking. De creatie van segregatie en het pachtsysteem herstructureerden de slavernij in nieuwe vormen, waarbij zwarte lichamen opnieuw tot economische objecten werden gemaakt.

Tegenover de opkomst van de Lost Cause-ideologie – een revisionistisch narratief dat de Burgeroorlog romantiseerde en de rol van slavernij minimaliseerde – stelde Du Bois een historisch tegenverhaal dat de centrale rol van slavernij in de Amerikaanse geschiedenis benadrukte. De Lost Cause trachtte niet alleen het Zuiden te herwaarderen, maar ook de fundamenten te leggen voor een discursieve normalisering van wit suprematisme. Dit project leeft voort in de hedendaagse alt-rightbewegingen, die zich verzamelen rond confederale monumenten, zoals bleek uit de gebeurtenissen in Charlottesville. Het verzet tegen het verwijderen van het standbeeld van Robert E. Lee toonde aan dat Du Bois’ strijd tegen de normalisering van racistische ideologieën vandaag nog niets aan urgentie heeft verloren.

Du Bois’ analyse biedt niet enkel een kritiek op historische processen, maar legt ook de ideologische fundamenten bloot van hedendaagse pogingen tot delegitimatie van zwarte aanwezigheid in de publieke sfeer. In het zogenaamde “birtherism”, dat Barack Obama’s burgerschap in twijfel trok, resoneren de retorische technieken van de Lost Cause. De poging om zwarte Amerikanen als buitenstaanders te framen – als bedreigingen voor de nationale orde – is geen nieuw fenomeen, maar een herhaling van lang bestaande tropen. Mathew Hughey laat zien hoe deze strategieën diep verankerd zijn in het Amerikaanse politieke geheugen en hoe ze telkens opnieuw worden gemobiliseerd om zwarte politieke subjectiviteit te ondermijnen.

Wat Black Reconstruction daarnaast zo krachtig maakt, is Du Bois’ inzet van een op ervaring gebaseerde marxistische analyse. Hij positioneert de uitbuiting van zwarte arbeid als fundamenteel, niet enkel voor de zuidelijke economie, maar ook voor de opkomst van de industriële macht in het noorden. Slavernij wordt door Du Bois begrepen als een sociaal en raciaal bepaalde toestand die de Amerikaanse politieke en economische orde structureert. Hierin ligt de paradox van de Amerikaanse democratie: de idee van vrijheid wordt geconstrueerd op basis van een systeem waarin hele bevolkingsgroepen structureel worden uitgesloten van deze vrijheid.

Deze gedachtegang leidt tot een bredere visie waarin ras, klasse, gender en seksualiteit geen afzonderlijke categorieën zijn, maar onderling verweven mechanismen binnen een witte suprematistische structuur. Onderzoekers als Rashad Shabazz hebben voortgebouwd op Du Bois' werk door te analyseren hoe raciale structuren ruimtelijk worden geproduceerd. In Spatializing Blackness toont Shabazz hoe de “color line” niet enkel een sociale grens is, maar ook een ruimtelijk instrument om zwarte arbeid en seksualiteit te reguleren – vaak via carcerale structuren. Dit opent nieuwe inzichten in hoe racisme zich niet alleen manifesteert in wetten of beleid, maar ook in de manier waarop ruimte wordt ingericht, toegeëigend en bewaakt.

Het hedendaagse Amerikaanse politieke landschap toont aan hoe actueel Du Bois' inzichten blijven. De verwevenheid van raciale en economische structuren is zichtbaar in alles van stemrechtbeperkingen tot de criminalisering van protest, van migratiebeleid tot politiegeweld. De normalisering van witte suprematie als politiek discours manifesteert zich in zowel expliciete haatmisdaden als in de meer subtiele institutionele praktijken van uitsluiting en onderdrukking. Het is geen toeval dat haatmisdrijven piekten tijdens verkiezingsjaren waarin racistische retoriek systematisch werd genormaliseerd en gelegitimeerd vanuit de hoogste politieke regionen.

Wat cruciaal blijft in Du Bois’ werk, is het inzicht dat racisme niet op zichzelf staat, maar ingebed is in een bredere sociale reproductie van macht. Witte suprematie is niet slechts een ideologie van haat; het is een organiserend principe van economische en politieke structuur. De ontmanteling ervan vergt niet alleen morele verontwaardiging, maar een diepgaande analyse van de materiële processen die ongelijkheid in stand houden.

Wat essentieel is om te begrijpen, is dat de heropleving van witte suprematie vandaag niet losstaat van historische patronen, maar juist hun voortzetting vormt in nieuwe gedaantes. Van Confederate herdenkingen tot digitale desinformatiecampagnes – steeds opnieuw worden raciale hiërarchieën bevestigd, gereproduceerd en gelegitimeerd. Du Bois’ werk biedt geen gemakkelijke antwoorden, maar wel een analytisch kader waarmee we de fundamenten van onze politieke en sociale orde kunnen bevragen en uitdagen. Het is in deze radicale intellectuele traditie dat hedendaagse kritiek op structureel racisme gegrond moet worden.

Wat verklaart de terugkeer van witte suprematie in tijden van crisis in de VS?

Witte suprematie is geen randverschijnsel of tijdelijke afwijking binnen de Amerikaanse geschiedenis. Het is een diepgeworteld element van het politieke en economische fundament van de Verenigde Staten. Wanneer minderheidsgroepen, met name Afro-Amerikanen, vooruitgang boeken op het gebied van burgerrechten, of wanneer witte Amerikanen het gevoel krijgen dat hun sociale positie onder druk staat, volgt er steevast een golf van witte tegenbewegingen. Deze patronen zijn structureel en historisch gedocumenteerd, en vormen geen afwijking van de Amerikaanse democratie, maar juist haar inherente dynamiek.

W.E.B. Du Bois introduceerde het concept van de “psychologische loon” van witheid om te verklaren waarom witte arbeiders, ondanks hun economische uitbuiting, zich verbonden voelden met de witte elite in plaats van met andere uitgebuite groepen. Door simpelweg wit te zijn, ontvingen zij maatschappelijke privileges: beleefdheid, toegang tot publieke ruimtes, bescherming door politie afkomstig uit hun eigen gemeenschap en milde behandeling door het rechtssysteem. Deze psychologische compensatie, hoewel niet materieel, gaf witte arbeiders het gevoel dat hun identiteit superieur was, en dat deze status beschermd moest worden – desnoods met geweld en onderdrukking.

Deze mechanismen verklaren deels de aantrekkingskracht van Donald Trump onder witte werkende en middenklasse Amerikanen. De verkiezing van Barack Obama werd door velen ervaren als een bedreiging voor de psychologische zekerheid van witheid. De opkomst van Trump was dan ook geen verrassing, maar een historisch herkenbare reactie: witte identiteitspolitiek als antwoord op sociaaleconomische instabiliteit. De retoriek van Trump – de angst voor vreemdelingen, de dreiging van minderheden, het verlies van “Amerikaanse waarden” – resoneerde krachtig omdat zij appelleerde aan deze psychologische loon en het gevoel van existentiële dreiging dat ermee gepaard gaat.

De Amerikaanse geschiedenis kent talrijke momenten waarop economische crises niet leidden tot structurele hervormingen, maar juist tot een herbevestiging van witte suprematie. Ruth Wilson Gilmore beschrijft hoe de Amerikaanse staat in tijden van crisis zelden zoekt naar innovatieve oplossingen, maar eerder terugvalt op bestaande structuren van uitsluiting en repressie. Raciale hiërarchieën worden dan niet ontmanteld, maar juist geïnstitutionaliseerd als “oplossing” voor de crisis. De neoliberale ineenstorting heeft deze dynamiek slechts versterkt, waarbij witte angst werd gekanaliseerd in raciale tegenstellingen in plaats van klassenbewustzijn of economische solidariteit.

De flexibiliteit van het concept “ras” maakt het mogelijk om witte suprematie telkens opnieuw te mobiliseren als reactie op economische ontwrichting. Wanneer witte identiteit collectief als bedreigd wordt ervaren – demografisch, economisch of cultureel – ontstaat er een ruimte waarin leiders als Trump hun discours van angst en uitsluiting kunnen legitimeren. Deze angst werd bovendien strategisch aangejaagd door alt-right denkers en figuren uit witte nationalistische kringen die direct betrokken waren bij zijn campagne.

De witte tegenrevolutionaire politiek heeft dus een dubbele functie: enerzijds fungeert zij als sociale lijm voor witte Amerikanen die hun maatschappelijke status in gevaar zien, anderzijds dient zij als ideologische buffer om fundamentele kritiek op het kapitalisme af te weren. Door economische onzekerheid te herformuleren als een probleem van etnische bedreiging, wordt de blik afgewend van structurele ongelijkheid en gericht op de “ander”.

In deze context wordt het duidelijk dat racisme in de VS niet louter een sociaal vooroordeel is, maar een gearticuleerd politiek en economisch mechanisme. Het is een strategie van overleving voor een systeem dat zich anders moeilijk weet aan te passen aan interne spanningen en externe druk. Elke keer dat het systeem wankelt, grijpt het terug naar de vertrouwde ordening van ras en macht.

Belangrijk in dit alles is het besef dat “witheid” zelf geen neutrale categorie is, maar een geconstrueerde identiteit die haar waarde en betekenis ontleent aan uitsluiting. Het is een sociale positie die voortdurend wordt herbevestigd in oppositie tot zwarte lichamen en andere gemarginaliseerde groepen. En zolang deze positie een psychologisch of materieel voordeel oplevert, blijft de verleiding bestaan om er politieke macht aan te ontlenen.

Wat essentieel is om te begrijpen, is dat witte suprematie geen achterhaald relikwie is van een racistisch verleden, maar een dynamische kracht die telkens opnieuw wordt ingeroepen om de status quo te behouden. De kracht ervan ligt niet alleen in geweld of ideologie, maar in haar vermogen om economisch verlies, politieke onzekerheid en culturele angst te vertalen in een helder vijandbeeld. Wie dit patroon wil doorbreken, moet niet alleen het racisme benoemen, maar ook het systeem begrijpen dat het telkens opnieuw activeert.

Waarom stemden zoveel Amerikanen op Trump ondanks zijn verdeeldheid zaaiende retoriek?

De opkomst van Donald Trump als politieke kracht in de Verenigde Staten kan niet worden begrepen zonder diep in te gaan op de structurele transformaties van de Amerikaanse economie en de daaraan gekoppelde sociale angsten. Wat vaak wordt gereduceerd tot een kwestie van racisme of populisme, blijkt in wezen een complexe verweving van economische onzekerheid, verlies van status, en de psychologische gevolgen van neoliberaal beleid te zijn.

Gedurende decennia is het economische landschap in de Verenigde Staten fundamenteel veranderd. Neoliberale beleidsmaatregelen hebben productiebedrijven naar het buitenland verplaatst, arbeidsmarkten geliberaliseerd en financiële markten gedereguleerd. De middenklasse, ooit de ruggengraat van de Amerikaanse samenleving, verloor haar stabiliteit. De fabrieksbanen die generaties lang een zekere levensstandaard garandeerden, werden opgeofferd aan de globalisering. Tegelijkertijd ontstond een financiële sector die niet langer waarde creëerde via productie, maar via speculatie, schuld en roofzuchtige praktijken. Terwijl het kapitaal zich concentreerde in de handen van enkelen, werden werkende Amerikanen afhankelijk van goedkope kredietlijnen en stijgende huizenprijzen om hun levensstijl te onderhouden.

De crisis van 2007 was geen geïsoleerd incident, maar het onvermijdelijke resultaat van structurele ongelijkheden en economische desintegratie. De ineenstorting van de woningmarkt maakte pijnlijk duidelijk dat het zogenaamde ‘Amerikaanse Droom’ was gebaseerd op kunstmatige welvaart, mogelijk gemaakt door schulden. In deze context was het nauwelijks verrassend dat miljoenen Amerikanen zich afkeerden van traditionele politieke partijen die dit beleid jarenlang ondersteunden.

De kiezer die voorheen op Obama stemde en later overstapte naar Trump, was niet per se ideologisch conservatief. Uit onderzoek van de Voter Study Group blijkt dat deze stemmers overwegend negatief stonden tegenover hun economische situatie en de staat van het land in het algemeen. De economische druk vertaalde zich in culturele en raciale angsten: zorgen over immigratie, de groeiende aanwezigheid van moslims in de samenleving, en de opvatting dat zwarte Amerikanen ‘te veel’ zouden profiteren van overheidssteun. De verschuiving in politieke loyaliteit was minder een rationele keuze voor beleidsalternatieven dan een emotionele reactie op een gevoel van verlies — verlies van economische veiligheid, van status, van identiteit.

Een andere studie, gepubliceerd in de Proceedings of the National Academy of Sciences, toonde aan dat voor veel kiezers de belangrijkste drijfveer niet zozeer economische achteruitgang was, maar het gevoel dat de demografische veranderingen in het land de dominante positie van blanken bedreigden. De angst om een meerderheid te verliezen voedde een nostalgisch verlangen naar een verleden waarin de raciale hiërarchie onbetwist was. Trumps slogan “Make America Great Again” was geen louter economische belofte, maar een culturele code: een roep om terug te keren naar een tijd waarin blanke Amerikanen zich onaantastbaar waanden.

Dit is waar de analyse van Feagin over de ‘psychologische beloning van witheid’ betekenis krijgt. Voor veel witte Amerikanen bood Trump niet alleen economisch herstel, maar ook symbolisch herstel van status. Zijn campagne appelleerde aan het gevoel dat zij iets kwijtgeraakt waren, en beloofde hen dat het weer terug zou komen. Dat ‘iets’ was niet alleen een stabiele baan of een betaalbaar huis, maar het comfort van een sociale orde waarin hun plaats gegarandeerd leek.

De verwevenheid van neoliberalisme, raciale nostalgie en economische precariteit leidde tot een politiek moment waarin de klassieke links-rechtsverdeling vervaagde. De politiek werd persoonlijk, emotioneel, existentieel. In deze context kan de opkomst van Trump worden begrepen als een symptoom van een dieper liggende crisis: niet alleen van economische aard, maar van identiteit en sociale samenhang.

Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat deze dynamiek niet beperkt is tot de Verenigde Staten. In veel westerse samenlevingen manifesteert zich een vergelijkbare combinatie van economische ontwrichting, raciale angsten en verlies van vertrouwen in de democratische orde. Het blootleggen van de onderliggende mechanismen is essentieel voor wie werkelijk wil begrijpen waarom populistische bewegingen terrein winnen — en waarom ze niet vanzelf zullen verdwijnen.

Hoe verankert witte suprematie zich in het Amerikaanse politieke landschap?

De opkomst van Donald Trump vertegenwoordigt geen politieke anomalie, maar een intensivering van diepgewortelde, raciaal gemotiveerde krachten die al eeuwenlang de fundamenten van de Amerikaanse samenleving vormen. Trumps campagne baseerde zich op het ideaal van een ondoordringbaar, genormaliseerd en heteronormatief wit mannelijk lichaam, een belichaming van stabiliteit en homogeniteit die zich afzette tegen uiteenlopende 'anderen'. Vanaf zijn eerste publieke optreden in de vergulde lobby van Trump Tower werd deze visie gearticuleerd: een nostalgische roep om terugkeer naar een Amerika waar witheid impliciet gelijk stond aan orde, legitimiteit en recht op macht.

De retoriek van Trump, in het bijzonder zijn aanvallen op Mexicaanse immigranten en impliciete oproepen tot nationale eenheid, was nooit louter economisch of cultureel gemotiveerd. Onderbouwd door analyses van de Voter Study Group en de National Academy of Sciences, blijkt dat zijn boodschap gericht was op kiezers die zich economisch bedreigd voelden en daarnaast overtuigingen huldigden waarin minderheden en Afro-Amerikanen als existentiële dreiging werden gezien. Zijn campagne mobiliseerde wat hij zelf de "missing whites" noemde: blanke Amerikanen die zich uitgesloten en ontkend voelden binnen een snel veranderende demografie.

De mediaorganisatie Breitbart speelde een essentiële rol in het voeden van deze angsten. Artikelen als “Tim Kaine Cheers End of White Majority in Spanish Address” of “Lena Dunham Posts Video Celebrating the Extinction of White Men” creëerden een narratief waarin witheid werd voorgesteld als een verdwijnend goed, onder vuur van politieke en demografische transformaties. Deze verhalen versterkten het idee dat er een fundamenteel verlies plaatsvindt: niet slechts van culturele dominantie, maar van materiële en symbolische voordelen die traditioneel aan witheid werden gekoppeld.

Deze 'psychologische loon van witheid', zoals door historici als Roediger wordt geanalyseerd, verwijst naar de voordelen die witte Amerikanen genieten binnen de raciale hiërarchie, zelfs in afwezigheid van daadwerkelijke economische welvaart. Witheid werd — en wordt — ervaren als een buffer tegen sociale marginalisatie, een identiteit die toegang verleent tot symbolisch kapitaal in een raciaal gestratificeerde samenleving. Historisch gezien konden etnische groepen binnen de VS hun positie verbeteren door zich in te schrijven in het project van witheid, zoals Ignatiev laat zien. Dit mechanisme liet toe dat kapitalistische structuren verder konden functioneren zonder geconfronteerd te worden met fundamentele klassenkritiek; witheid functioneerde als een afleidingsmanoeuvre, een substituut voor solidariteit.

Du Bois’ analyse benadrukt dat racisme altijd economisch gemotiveerd was — een doctrine die de inferioriteit van niet-witte mensen veronderstelde, zodat het witte establishment zijn overheersing kon legitimeren en bestendigen. Deze ideologie vormde de basis voor de structurele uitsluiting van zwarte en bruine lichamen in wetenschap, religie, kunst en bestuur. De retoriek van Trump en de nieuwsselectie van Breitbart reproduceren deze structuur, vaak verpakt in de schijn van satire of cultureel commentaar, maar in werkelijkheid doordrenkt met een ideologie die de witte hegemonie verdedigt en vernieuwt.

Het gebruik van termen als "Oaxacafornia", verwees niet alleen naar geografische migratiestromen, maar activeerde oude koloniale associaties waarin Mexicanen en andere Latijns-Amerikaanse groepen worden geassocieerd met armoede, onkunde en chaos. Zulke uitspraken mobiliseren ressentiment onder witte Amerikanen die hun sociale positie zien verschuiven en dit vertalen in culturele angst en politieke woede. In deze context is het belangrijk te begrijpen dat de kracht van Trumps campagne niet alleen lag in zijn persoonlijkheid of zijn retorische stijl, maar in zijn vermogen om deze historische angsten te reactiveren en te kanaliseren.

De verstrengeling van witte identiteit met de Amerikaanse nationale identiteit is niet nieuw. Wat Trump deed — met de hulp van figuren als Steve Bannon — is deze onderstroom legitimeren op het hoogste politieke niveau, waardoor raciale hiërarchieën opnieuw konden worden bevestigd in termen van wetgeving, beleid en publieke opinie. Zijn waarschuwing dat dit “de laatste verkiezing zou zijn waarin (witte) Amerikanen werkelijk het resultaat konden bepalen”, was geen overdreven politieke retoriek, maar een directe oproep aan witte solidariteit in het gezicht van een demografische werkelijkheid waarin witheid niet langer de standaard zou zijn.

Het is daarom cruciaal om Trump niet als buitenstaander of historische vergissing te interpreteren. Zijn opkomst is het logische gevolg van een raciale geschiedenis die vier eeuwen teruggaat en waarbij kapitalisme en witheid hand in hand zijn geëvolueerd. In deze optiek functioneert Trump als symbool van een witte contrarevolutie: een beweging die zich verzet tegen de verschuiving van raciale machtsverhoudingen en die de fundamenten van Amerikaanse democratie corrumpeert om witte dominantie te behouden.

Wat essentieel is om te begrijpen, is dat deze dynamiek niet ophoudt bij Trump. De raciale angst die hij heeft gemobiliseerd, blijft circuleren in de Amerikaanse samenleving en politiek. Witte identiteit blijft functioneren als een politieke hefboom waarmee structurele ongelijkheid wordt gemaskeerd. De dreiging die wordt toegeschreven aan demografische verandering of economische onzekerheid wordt niet geadresseerd via solidariteit of hervorming, maar via terugkeer naar uitsluitende nationalistische narratieven. Daarmee wordt witheid zelf het ultieme politieke project.