De jacht op asteroïden begon al voordat de eerste asteroïden werden ontdekt. Geïnspireerd door de ontdekking van de planeet Uranus in 1781, begon de Hongaarse astronoom Franz Xaver von Zach samen met een groep van ongeveer twintig Europese collega's een enorme zoektocht naar een onbekende planeet die zou moeten bestaan in het verrassend lege gebied tussen de banen van Mars en Jupiter. Dit was het begin van de ontdekking van wat we nu asteroïden noemen. De eerste asteroïde, Ceres, werd toevallig ontdekt op 1 januari 1801 door Giuseppe Piazzi. De daaropvolgende asteroïden Pallas, Juno en Vesta werden ontdekt door de ‘hemelse politie’ van Zach, zoals hij zijn team noemde. Vanaf dat moment nam het aantal bekende asteroïden snel toe. Van 10 in 1849 tot 100 in 1868 en tot 1000 in 1921.
Het detecteren van asteroïden is niet eenvoudig, vooral als ze klein zijn of de aarde van de zonzijde nadaderen, omdat ze moeilijk zichtbaar zijn. Dit was het geval met de asteroïde 2020 VT4, die pas werd ontdekt nadat hij al voorbij de aarde was. Dit is echter niet altijd het geval; een beroemd voorbeeld hiervan is de Chelyabinsk-impact in 2013, waarbij een meteoriet zonder enige waarschuwing de aarde trof. Daarom is het noodzakelijk dat wetenschappers continue inspanningen leveren om de hemel af te speuren naar mogelijke gevaren, zoals de gevaarlijke asteroïden die zich dichtbij de aarde kunnen bevinden.
In de jaren '60 van de vorige eeuw lanceerde de Nederlandse-Amerikaanse astronoom Tom Gehrels samen met zijn collega's van het Leidse observatorium een nieuw zoekprogramma, het Palomar–Leiden Survey. Gehrels maakte honderden foto’s van de nachtelijke hemel met behulp van een 48-inch Schmidt-telescoop in het Palomar-observatorium in Californië. De van Houtens gebruikten een zogenaamde ‘blink comparator’ om de beelden te vergelijken en zo bewegende lichtpuntjes te detecteren. Dit leidde tussen 1960 en 1977 tot de ontdekking van 4.637 nieuwe asteroïden, waaronder een aantal NEO’s (Near-Earth Objects). Het succes van dit project leidde tot de oprichting van het Spacewatch Project in 1984, dat volledig gericht was op het opsporen van asteroïden die gevaarlijk dicht bij de aarde kunnen komen. In 2000 schakelde het Spacewatch Project over op een veel krachtiger instrument, de 90-inch telescoop op de Kitt Peak National Observatory in Arizona, de grootste telescoop ter wereld die uitsluitend voor het zoeken naar NEO’s wordt gebruikt. Sinds de oprichting van Spacewatch zijn er al meer dan 179.000 ontdekkingen gedaan.
Andere grote zoekprojecten volgden al snel, waaronder LONEOS, een project dat in 1993 begon met het zoeken naar NEO’s, en NEAT, dat in 1995 door NASA werd opgezet. Beide projecten hebben een grote bijdrage geleverd aan de ontdekking van duizenden asteroïden. De Catalina Sky Survey, die in 1998 begon, is momenteel een van de grootste en meest productieve van deze programma’s. Zo ontdekte dit project twee kleine asteroïden die naar de aarde kwamen, waarvan de meteorietenresten in Sudan en Botswana werden gevonden. Het belangrijkste kenmerk van dit soort zoektochten is dat veel van deze objecten pas worden ontdekt als ze al dicht bij de aarde zijn, vaak als ze slechts een paar meter groot zijn.
Het probleem met het detecteren van deze asteroïden is dat het nodig is om in alle richtingen naar de hemel te kijken, maar het is onmogelijk om dit voortdurend te doen. De zon zelf creëert een enorme ‘blinde vlek’ in de zoektocht naar asteroïden aan de zonzijde van de aarde. Daarnaast wordt het grootste deel van de zoektocht naar asteroïden uitgevoerd vanuit het noordelijk halfrond, wat betekent dat het moeilijk is om objecten aan de andere kant van de aarde te detecteren. Dit probleem werd al opgemerkt in de vroege jaren 2000, toen verschillende zoekprojecten in het zuidelijk halfrond werden opgeheven door gebrek aan financiering. Momenteel is er slechts één actief zoekproject op het zuidelijk halfrond, de ATLAS-projecten, die ook telescopen in Australië en Chili omvatten.
Een ander probleem bij het zoeken naar asteroïden is het feit dat de meeste van deze objecten erg klein zijn en pas worden opgemerkt wanneer ze al gevaarlijk dicht bij de aarde komen. In sommige gevallen kan een asteroïde van 50 tot 100 meter in diameter slechts enkele dagen voor de impact worden ontdekt. Het ATLAS-project, dat gebruik maakt van telescopen op Hawaï, is specifiek ontworpen om deze kleine objecten te detecteren, zodat er op het laatste moment acties kunnen worden ondernomen om getroffen gebieden te evacueren.
Een belangrijk aspect van het onderzoek naar NEO’s is niet alleen de detectie, maar ook het verkrijgen van gedetailleerde informatie over de objecten. Hiervoor worden grote telescopen en radartechnieken gebruikt. Door radiogolven naar een asteroïde te sturen en de echo's te verzamelen, kunnen wetenschappers veel leren over de grootte, vorm en rotatiekenmerken van het object. Radaronderzoek wordt sinds 1968 gebruikt, en in de zomer van 2021 werd de duizendste studie van een asteroïde met behulp van radar uitgevoerd.
Het gebruik van moderne technologie heeft het proces van het opsporen en volgen van asteroïden aanzienlijk verbeterd. Het Pan-STARRS-project in Hawaï gebruikt bijvoorbeeld digitale camera's van 1,4 gigapixel, waarmee het elk nacht 10 terabyte aan gegevens verzamelt. Deze gegevens worden geanalyseerd door supercomputers die niet alleen naar NEO’s zoeken, maar ook naar andere astronomische objecten, zoals supernova-explosies. Deze geavanceerde technologie maakt de zoektocht naar asteroïden efficiënter dan ooit tevoren.
Hoewel veel van deze programma’s al duizenden asteroïden hebben ontdekt, is het nog steeds onmogelijk om alle objecten die dicht bij de aarde komen te detecteren, vooral de kleinere asteroïden die zich pas kort voor de impact aandienen. Het is dus van essentieel belang dat de zoektocht naar deze objecten wordt voortgezet en dat er meer middelen worden toegewezen aan zowel de detectie als de studie van deze gevaarlijke hemellichamen.
Hoe kunnen we de Aarde beschermen tegen kosmische bedreigingen?
Het klinkt allemaal heel logisch: als je weet dat je onder vuur kunt komen te liggen, moet je voortdurend waakzaam zijn om een nieuw aanval te zien aankomen. Het laatste wat je wilt, is verrast worden, zoals de dinosauriërs 66 miljoen jaar geleden. Het idee van een 'Spaceguard' werd al in 1973 voorgesteld door de sciencefictionauteur Arthur C. Clarke in zijn boek Rendezvous with Rama. "Spaceguard" is nu ook de verzamelnaam voor alle wereldwijde zoek- en surveillancesystemen die zich bezighouden met het opsporen van potentiële bedreigingen uit de ruimte. De meeste van deze projecten zijn Amerikaans, gefinancierd door NASA. In 1998 kreeg de ruimteorganisatie van het Amerikaanse Congres de taak om minstens 90 procent van de geschatte 1.000 potentiële gevaarlijke asteroïden groter dan 1 kilometer in omvang te detecteren en hun banen in kaart te brengen. Dit doel was in 2011 bereikt. Inmiddels wordt er gewerkt aan het opsporen van alle potentiële gevaarlijke objecten (PHO's) groter dan 150 meter, waarvan er naar verwachting zo'n 15.000 zijn.
NASA’s Planetary Defense Coordination Office heeft een jaarlijks budget van 150 miljoen dollar. De jacht op nabij-Aarde objecten (NEO’s) wordt echter niet alleen vanaf de grond gevoerd. Astronomen houden ook nauwlettend de omgeving van onze planeet in de gaten vanuit de ruimte. Het ruimteobservatorium WISE (Wide-field Infrared Survey Explorer) van NASA heeft bijvoorbeeld meer dan 160.000 asteroïden ontdekt, waarvan meer dan 35.000 nog nooit eerder gezien waren. WISE werd gelanceerd in 2009 en functioneerde tot 2011 als een infrarood ruimte-observatorium. Na een soort winterslaap werd de satelliet in 2013 opnieuw geactiveerd onder de naam NEOWISE, met NEO als afkorting voor Near-Earth Object. In 2020 ontdekte de satelliet de komeet Neowise, die die zomer met het blote oog zichtbaar was. Er wordt hard gewerkt aan een opvolger van WISE, de NEO Surveyor, die een grotere telescoop en gevoeligere apparatuur zal hebben. Het zal worden gepositioneerd op bijna zes keer de afstand van de maan, in de richting van de zon. Vanuit deze positie zal NEO Surveyor in staat zijn om objecten te detecteren die de Aarde naderen vanaf de dagzijde, iets wat bijna onmogelijk is vanaf de Aarde of een baan eromheen. De lancering van NEO Surveyor staat gepland voor 2027, en het zal naar verwachting minstens 100.000 nieuwe asteroïden ontdekken, waaronder vermoedelijk ook veel potentiële gevaarlijke objecten.
Voor de lancering van NEO Surveyor zal echter eerst het Vera C. Rubin Observatory, gelegen op de Cerro Pachón-berg in Chili, zijn deuren openen, vermoedelijk begin 2025. Dit nieuwe observatorium beschikt over een telescoop van 330 inch en een camera van 3.200 megapixels, de gevoeligste digitale camera die ooit is gebouwd. Deze camera zal elke drie tot vier nachten de volledige sterrenhemel boven Chili vastleggen en maakt het mogelijk om asteroïden van 100 meter groot te detecteren op afstanden van honderden miljoenen kilometers. Dit nieuwe juweel van de astronomie zal naar verwachting in slechts één jaar tijd duizenden objecten detecteren die vergelijkbaar zijn met de 50 meter grote ruimterots die in 1908 in Siberië 1.200 vierkante mijl bos vernietigde. De jagers naar asteroïden kunnen niet wachten op hun nieuwe speeltjes. Tegelijkertijd stelt deze overdaad aan ontdekkingen ons voor een belangrijke vraag: wat doen we met deze informatie? Stel je voor dat we daadwerkelijk een 100 meter grote nabij-Aarde object ontdekken dat op koers ligt om ergens in de nabije toekomst op de Aarde in te slaan – wat kunnen we dan doen?
Het zou inmiddels duidelijk moeten zijn dat ons zonnestelsel een soort hemelshooting gallery is, en de Aarde staat in de vuurlinie. Projectielen vliegen overal om ons heen, en de vraag is niet of we een directe treffer zullen krijgen, maar wanneer. De Britse natuurkundige Stephen Hawking geloofde zelfs dat een kosmische impact de grootste bedreiging voor de mensheid vormt, veel groter dan een wereldwijde pandemie of een aardse natuurramp. Een vaccinatiecampagne zal niet helpen tegen een naderende komeet of asteroïde, en dus rijst de grote vraag: wat kunnen we ertegen doen? Hoe kunnen we de Aarde en de mensheid verdedigen tegen buitenaardse agressie?
Het zou duidelijk moeten zijn dat het hier op Aarde nooit volledig veilig zal zijn. Elke dag komen meteorieten op het aardoppervlak terecht, en hoewel de meeste in de oceaan landen, zou het zomaar kunnen dat je pech hebt en er eentje op je hoofd terechtkomt, of op een ander lichaamsdeel, zoals Ann Hodges dat overkwam. Grotere kosmische rotsen, zoals de ruimtebrok die in 2013 boven Tsjeljabinsk ontplofte, zul je eenvoudigweg niet aankomen. Ja, er zullen vrijwel zeker op een dag slachtoffers vallen door vallende meteorieten, en daar kunnen we weinig aan doen. Gelukkig zijn de gevolgen van zo’n impact meestal lokaal en beperkt; aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en tsunami’s eisen veel meer slachtoffers. Helaas staan we als mensheid ook machteloos tegenover de zeldzame gigantische projectielen van vele kilometers in doorsnee. In tegenstelling tot de dinosauriërs zouden wij misschien wel de nadering van een asteroïde van zes mijl breed kunnen zien, zoals diegene die 66 miljoen jaar geleden de Aarde trof, maar stoppen of afbuigen is uitgesloten: het zou vergelijkbaar zijn met proberen een aanstormende vrachtwagen te stoppen door er pingpongballen naar te gooien.
Gelukkig hebben we inmiddels alle nabij-Aarde objecten groter dan een paar mijl ontdekt (en er is geen sprake van een botsing), maar het zou goed kunnen dat astronomen volgende week een enorme komeet ontdekken die in een paar jaar tijd met de Aarde in botsing komt. En daar kunnen we helemaal niets aan doen. Als we ons willen beschermen tegen kosmische inslagen, moeten we ons richten op de middelgrote objecten, die variëren van bijvoorbeeld 100 meter tot ongeveer een halve mijl. Deze zijn relatief talrijk en kunnen gemakkelijk tientallen miljoenen slachtoffers maken. De Aarde wordt gemiddeld eens in de 100.000 jaar getroffen door een asteroïde van 400 meter groot. Als de botsing plaatsvindt in Europa, kan een land als Frankrijk volledig van de kaart verdwijnen en zal het hele continent een onvoorstelbaar rampgebied worden. Een dergelijke impact is in theorie te voorkomen, dus we zouden gek zijn om de mogelijkheden om dit te doen niet serieus te onderzoeken.
Dat dacht ook de Nederlandse astrofysicus Piet Hut van het Institute for Advanced Study in Princeton, New Jersey. Na de Hollywood-blockbusters Deep Impact en Armageddon uit 1998, die het publiek confronteerden met de mogelijkheid van een inslag, organiseerde Hut een workshop over de mogelijkheden om dergelijke doomsday-scenario’s te voorkomen. Een jaar later, in oktober 2002, richtte hij samen met een collega-astronoom en twee voormalige astronauten de B612 Foundation op — een particuliere non-profitorganisatie die zich richt op het onderzoeken van manieren om naderende hemellichamen af te buigen. De naam B612 was geïnspireerd door de asteroïde waarop de kleine prins uit het beroemde kinderboek De Kleine Prins van Antoine de Saint-Exupéry leefde. Tien jaar geleden had de stichting ambitieuze plannen voor een eigen satelliet, genaamd Sentinel, die gevaarlijke asteroïden zou opsporen, maar het project werd geannuleerd vanwege gebrek aan financiering. Toch is de B612 Foundation nog steeds een van de belangrijkste pleitbezorgers voor serieus onderzoek naar technieken voor planeetverdediging. Ondertussen zitten ook overheidsorganisaties zoals NASA en de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA) niet stil. Zoals eerder vermeld, heeft NASA haar eigen Planetary Defense Coordination Office, terwijl ESA miljoenen euro’s pompt in het NEOShield-programma.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский