De vroege Amerikaanse politiek was het toneel van hevige politieke strijd, waarin figuren zoals Thomas Jefferson en Alexander Hamilton tegenover elkaar stonden, maar het was Andrew Jackson die de manier waarop de president zich tot het volk verhield, fundamenteel zou veranderen. Jackson stond bekend om zijn populistische benadering van de politiek, waarin hij zich als de ware vertegenwoordiger van het "gewone volk" presenteerde, in tegenstelling tot de vermeende elitisten in de regering. Zijn visie op de rol van de president en de federale overheid weerspiegelt de diepe verdeeldheid binnen de jonge natie en introduceerde een politiek klimaat waarin de meerderheid van de bevolking werd verheven tot de belangrijkste autoriteit.

Jackson, die zijn populariteit voornamelijk te danken had aan zijn overwinning in de Slag bij New Orleans, voelde zich in zijn rol als president een directe afspiegeling van de kracht van het volk. In tegenstelling tot George Washington, die vaak werd gezien als een symbool van matigheid en nuchterheid, had Jackson weinig respect voor de oprichter van de natie. Washington, die Jackson beschouwde als een soort ‘dictator in de dop’, werd door Jackson niet alleen bekritiseerd vanwege zijn beleid, zoals het Jay-Verdrag van 1795, maar ook vanwege zijn relatie met de elite, een groep waar Jackson sterk op afkeurend keek.

Voor Jackson stond de Amerikaanse onafhankelijkheid niet alleen symbool voor vrijheid van buitenlandse invloeden, maar ook voor een breuk met de invloed van binnenlandse elites. Zijn afkeer van Alexander Hamilton, de eerste minister van Financiën en architect van de financiële structuren van de jonge republiek, was even groot. Jackson zag in Hamilton niet alleen een vertegenwoordiger van de elite, maar ook iemand die een systeem had gecreëerd dat het gewone volk onderdrukte. De oprichting van de nationale bank door Hamilton werd door Jackson en zijn aanhangers gezien als een poging van de rijke klasse om het land te domineren, terwijl de werkende klasse werd uitgebuit.

Wat Jacksons benadering van de politiek onderscheidde van die van zijn voorgangers, was zijn vermogen om zich niet alleen te presenteren als een man van het volk, maar ook zijn directe oproepen aan de nativistische sentimenten die door de republikeinse partijen werden gedragen. Hij begon al vroeg in zijn politieke carrière de diepgewortelde verdeeldheid in de jonge republiek te gebruiken, door zich te distantiëren van Europese invloeden en het idee van een staatsbank als een instrument voor de elite te bestempelen. In zijn ogen was de bank een voorbeeld van hoe een kleine groep rijke mannen zich ten koste van de massa ten goede maakte, wat een uiterst populaire boodschap was, vooral in de context van de economische onzekerheden die het land in de beginjaren doormaakte.

De meeste van Jacksons politieke keuzes waren gericht op het uitbreiden van de macht van het volk, vaak ten koste van de federale instellingen. Zijn beleid van het verwijderen van de Indianen, de zogenoemde "Trail of Tears", illustreerde zijn harde benadering van wie hij zag als obstakels voor de ‘echte’ Amerikanen. Het idee dat de meerderheid altijd gelijk had, werd door Jackson gebruikt om zijn populistische beleid te rechtvaardigen, ongeacht de morele implicaties ervan. Zijn benadering verschafte een platform voor een ‘volkspolitiek’ die zich tegen elke vorm van elite controle keerde, zelfs als diezelfde elites verantwoordelijk waren voor het succes van de jonge natie.

Jacksons invloed strekte zich uit tot de oprichting van een politiek systeem waarin de president niet langer slechts de uitvoerder van wetgeving was, maar een directe vertegenwoordiger van de wil van het volk. Dit leidde tot een verschuiving die de Amerikaanse politiek in de decennia die volgden diepgaand zou veranderen. In plaats van een doordachte, op principes gebaseerde benadering, werd politiek steeds meer een zaak van het direct aanspreken van de massa en het benutten van populistische thema’s.

Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat deze verschuiving in politieke stijl niet zonder gevolgen was. Het personaliseren van het presidentschap, waarbij de president steeds meer werd gezien als de incarnatie van de wil van het volk, verzwakte de institutionele checks and balances die in de grondwet waren ingebouwd. Jacksons visie op de president als een bijna onbegrensde leider, die de belangen van de meerderheid vertegenwoordigt, leidde ertoe dat de grondslagen van de rechtsstaat en de scheiding der machten werden ondermijnd. Dit begon met Jackson en zou later verder worden geërodeerd door andere presidentschappen, waarbij de scheidslijn tussen de leider en de massa steeds vager werd.

Het zou verkeerd zijn om Jackson simpelweg als een man van het volk te beschouwen zonder de negatieve aspecten van zijn beleid en leiderschap in overweging te nemen. Jacksons politieke erfenis is complex: hoewel hij onmiskenbaar een iconische figuur in de Amerikaanse geschiedenis is geworden, moet men ook erkennen dat de nadruk die hij legde op de wil van de meerderheid niet altijd leidde tot rechtvaardigheid of de bescherming van de rechten van minderheden. Het idee van een 'populistische' president, dat tot vandaag de dag leeft in de Amerikaanse politiek, biedt vaak een verleiding om complexe vraagstukken te reduceren tot eenvoudigere, polariserende boodschappen die niet altijd het grotere, lange-termijnbelang van de natie dienen.

Hoe Woodrow Wilson de Amerikaanse Presidentie Hervormde

Aan het begin van zijn carrière had Woodrow Wilson de neiging om elementen van een parlementair systeem in de Amerikaanse regering te importeren. Zijn bewondering voor het Britse systeem leidde hem tot de overtuiging dat de Amerikaanse presidentie het beste gediend zou zijn door de president meer als een premier te positioneren. Op deze manier zou de president zowel partijleider als leider van de wetgevende macht kunnen zijn, wat een brug zou slaan over het verouderde en belemmerende systeem van machtsverdeling. Dit idee ontwikkelde zich verder na de manier waarop president William McKinley de Spaans-Amerikaanse Oorlog leidde, wat Wilson ertoe bracht de president te zien als de sleutel tot het vernieuwen van de Amerikaanse politiek en het vervangen van de starre grondwet.

In 1908, toen hij president van Princeton University was, publiceerde Wilson Constitutional Government in the United States, een werk waarin hij pleitte voor het versterken van de Amerikaanse presidentie, een functie die hij zelf ooit zou willen bekleden. Hij beschreef de president als "de vitale plaats van actie in het systeem", een functie die de wijsheid en kracht van de persoon die haar bekleedt moet meten. Wilson had niet alleen de ambitie om het presidentschap te versterken, maar ook om de federale overheid efficiënter te maken door haar los te maken van de "frictie" die voortkwam uit de scheiding der machten. Voor Wilson was een "frictievrije" regering essentieel, wat hem ertoe bracht om sommige van zijn administratieve beleidsmaatregelen, die later als belastend werden ervaren, te rechtvaardigen. De grondwet "dwingt hem [de president] te spreken", vooral in tijden van "stress en verandering", en stelt hem in staat het voortouw te nemen in het ontwikkelen van beleid. Dit was in strijd met de grondwet en met meer dan honderd jaar traditie, maar Wilson zag geen reden om naar het verleden te kijken. Er was een nieuw tijdperk aangebroken en de grondwet en Amerikaanse politieke tradities moesten zich aanpassen aan de veranderingen van de tijd.

Wilson was ervan overtuigd dat de Grondwet niet bedoeld was om de regering vast te houden aan de tijd van paarden en wagens. De verering voor de grondwet en de oprichters was volgens hem misplaatst, aangezien het document werd geschreven in een tijd zonder spoorwegen, telegrafie of telefoon. Deze radicale interpretatie van de grondwet leidde Wilson ertoe de Amerikaanse presidentie te zien als een bijna bovennatuurlijke taak, die alleen door mensen met "onuitputtelijke vitaliteit" gedragen kon worden. “Mannen van gewone lichaamsbouw en discretie kunnen geen president zijn en overleven, als de druk niet op de een of andere manier wordt verlicht.” Dit idee van de president als supermens zou de basis vormen voor de latere mythe van de actieve president, een functie die bijna herculische eigenschappen vereiste. Wilson benadrukte ook dat presidentschap niet alleen ging om het besturen van de federale regering, maar dat de president moest optreden als een directeur van zaken en leider van de natie. De president moest de wilskracht hebben om uiteenlopende krachten samen te brengen, want "hun samenwerking is onmisbaar, hun oorlogvoering fataal."

Wilson bepleitte het idee dat de president het enige bindende element was in het complexe Amerikaanse systeem van machtsverdeling. Alleen de president zou in staat zijn om de verlamming die voortkwam uit de grondwettelijke scheiding van machten te overwinnen door als leider op te treden. Dit idee werd gekoppeld aan zijn bredere visie voor de hervorming van de overheid: de president zou een uitvoerende tak leiden die bestond uit experts die de economie zouden reguleren in het belang van de gewone man. Wilson stelde dat de president de controle over deze regulerende staat zou moeten hebben en een rol als docent en visionair zou spelen, waarbij hij het land zou leiden door zijn retorische vaardigheden. Volgens Wilson was de president het enige nationale gekozen figuur en zou hij daarom de spreekbuis van het volk moeten zijn. Zijn stem zou de enige zijn die door de natie werd gehoord en, zodra de president het vertrouwen van de mensen had gewonnen, zou er geen kracht zijn die hem zou kunnen tegenhouden.

Daarnaast zag Wilson het als essentieel dat de president over de nodige retorische vaardigheden beschikte om het land te mobiliseren en de publieke opinie in de gewenste richting te sturen. Hij geloofde dat de essentie van staatsmanschap lag in het vormen van die publieke opinie. Dit werd onderstreept door zijn eigen praktijk van regelmatige persconferenties en zijn herintroductie van het gebruik van de "State of the Union" toespraken, die hij persoonlijk afleverde om zijn agenda te presenteren. Wilson begreep dat de president in de moderne tijd een belangrijke rol speelde als opvoeder, die het volk moest onderwijzen over de noodzakelijke maatregelen om de hedendaagse uitdagingen het hoofd te bieden.

De president zou moeten fungeren als de leider van de natie, niet als een administratieve figuur die zich enkel richt op het besturen van de federale overheid. De politieke taak van de president, volgens Wilson, was het creëren van een nationale samenhang, waarbij het volk het gevoel kreeg dat hun belangen werden vertegenwoordigd door een leider die begreep wat er in de samenleving speelde en die in staat was om die inzichten om te zetten in actie. Dit idee leidde tot de versterking van de presidentiële rol als nationale leider die, zelfs in tijden van verdeeldheid, in staat was om de mensen achter een gemeenschappelijk doel te verenigen.

De invloed van Wilson op de Amerikaanse politiek was enorm, niet alleen vanwege zijn hervormingen in de uitvoerende macht, maar ook vanwege zijn visie op leiderschap in de moderne tijd. Het presidentschap werd steeds meer gezien als een positie die niet alleen administratieve taken beheerde, maar die ook invloed had op de koers van het nationale beleid en de publieke opinie. Wilson had het presidentschap herdefinieerd als een actieve, dynamische kracht die het voortouw moest nemen in het vormen van de toekomst van de Verenigde Staten.

Hoe de Amerikaanse President een Spiegel van de Grondwet Weet te Zijn: Een Vergelijking van Taft en Wilson

De president van de Verenigde Staten werd in de vroege twintigste eeuw een figuur van krachtige invloed, zowel in de binnenlandse politiek als op het wereldtoneel. Maar de rol die een president zou moeten vervullen, was onderhevig aan grote veranderingen. Twee prominente figuren van die tijd, William Howard Taft en Woodrow Wilson, belichaamden twee tegenovergestelde visies op de presidentiële macht en de verhouding tussen het volk en de regering.

Taft, die bekendstond om zijn conservatieve benadering van het presidentschap, zag de rol van de president als een behoeder van de Grondwet. Voor hem was de Constitutionele orde de basis van goed bestuur, en de president moest deze structuur beschermen tegen de grillen van de publieke opinie. Volgens Taft moest de president het publiek niet willen behagen door populaire maatregelen te nemen die zouden kunnen afwijken van de constitutionele principes. Het idee van een president die handelt naar de ‘wil van het volk’ was voor hem een bedreiging voor de stabiliteit van de democratische instellingen. De taak van de president was om, zoals hij zelf zei, geen ‘rol voor populariteit’ te spelen. In plaats daarvan zou de president, in Taft’s ogen, handelen binnen de grenzen van de wet en de constitutionele mandaten, zelfs als dat betekende dat hij onpopulair zou zijn. Het idee van de president als een mediagenieke ‘ster’, zoals voorgesteld door zijn voorgangers Roosevelt en Wilson, was voor Taft een bron van afschuw.

Wilson, aan de andere kant, stond voor een sterkere, actievere rol voor de president. Zijn visie op het presidentschap was geworteld in de overtuiging dat de president niet alleen een vertegenwoordiger van het volk was, maar ook een actieve kracht die de koers van de natie zou bepalen, zelfs als dat een breuk betekende met de traditionele constitutionele beperkingen. Wilson geloofde dat de president niet slechts een ‘binnenlandse figuur’ moest zijn, maar dat hij een wereldleider moest worden, in lijn met de opkomst van de Verenigde Staten als een mondiale macht. Het idee van de president als ‘tribuun van het volk’, zoals in het geval van Andrew Jackson, kreeg in Wilson’s ogen steeds meer vorm. Het idee dat de president de kracht en het charisma moest bezitten om op wereldschaal invloed uit te oefenen, stond centraal in Wilson’s visie op het presidentschap.

In zijn strijd tegen Taft, maar ook tegen Roosevelt, stelde Wilson dat de progressieve beweging juist een meer dynamische en responsieve overheid vereiste, waarin de president in staat zou zijn snel te handelen in het belang van de natie, zonder gebonden te zijn aan de beperkingen van de Grondwet. Het idee dat de president de ‘enige’ persoon zou zijn die de ‘willen van het volk’ zou vertegenwoordigen, was voor Wilson niet alleen wenselijk, maar noodzakelijk in een tijd van industrieel kapitalisme en internationale spanningen. Deze visie zou het karakter van het Amerikaanse presidentschap drastisch veranderen en tegelijkertijd de balans tussen uitvoerende macht en constitutionele grenzen onder druk zetten.

Maar, hoewel Wilson’s visie populair was bij zijn aanhangers, roept het de vraag op in hoeverre een ‘gepersonaliseerde’ presidentschap kan bestaan zonder de stabiliteit van de democratische instellingen te ondermijnen. De rol van de president als een ‘leider van de wereld’ kan misschien effectief lijken in een tijd van globalisering en economische complexiteit, maar het roept ook bezorgdheid op over de concentratie van macht in de handen van één individu. Taft’s afwijzing van de Wilsoniaanse visie was dus niet alleen een politieke keuze, maar ook een filosofische standpunt over de rol van de staat in het leven van de burger.

De keuze tussen deze twee visies – die van Taft, die de president als een constitutionalistisch en gematigd figuur zag, en die van Wilson, die de president als een wereldleider en krachtige actiefiguur beschouwde – weerspiegelt een dieper debat over de aard van democratie en de grenzen van de macht in een moderne samenleving.

Wat belangrijk is om te begrijpen in deze context is dat beide visies over het presidentschap niet alleen het politieke klimaat van hun tijd weerspiegelden, maar ook de bredere worstelingen van de democratie zelf. De Amerikaanse Grondwet werd ontworpen in een tijdperk waarin het idee van directe democratie nog relatief nieuw was en waarin de concentratie van macht in de handen van één persoon als gevaarlijk werd beschouwd. Taft’s standpunt kwam voort uit een overtuiging in de waarde van evenwichtige macht en een grondige afweging van de belangen van de lange termijn, terwijl Wilson geloofde dat de democratie zich moest aanpassen aan de moderne wereld door een sterkere, actievere uitvoerende macht. Beiden vertegenwoordigen verschillende vormen van de presidentiële macht, en het is belangrijk te erkennen dat geen van beide visies zonder risico’s is. De uitdaging voor de hedendaagse politiek blijft hoe men de macht van de president kan balanceren zonder de fundamentele democratische principes te ondermijnen.

Heeft de "Kennedy-legende" het Amerikaanse presidentschap veranderd?

De legende van het presidentschap van John F. Kennedy, gekoesterd door veel progressieve politici en academici, heeft de verwachtingen van wat het presidentschap kan bereiken, vertekend en op de lange termijn de prestige en effectiviteit van het ambt ondermijnd. Het idee van het presidentschap als het centrum van actie en van de presidentiële macht, die steunt op de persoonlijke eigenschappen van de president, bereikte zijn hoogtepunt onder John F. Kennedy. James MacGregor Burns, auteur van Presidential Government: The Crucible of Leadership (1965), verwelkomde de opkomst van een op het presidentschap gerichte regering die de verouderde checks and balances zou omzeilen, die de effectiviteit van de overheid belemmerden en een coherente, visionaire leiding verhinderden. Het presidentschap zoals ontworpen door de grondleggers van de Verenigde Staten was bedoeld om "deadlock" te bevorderen, en volgens Burns was dat een systeem dat vervangen moest worden. Burns, een toegewijde bewonderaar van Kennedy, had in 1960 een verheerlijkt campagnebiografie van de toekomstige president geschreven. Hij hoopte dat JFK, en later senator Edward Kennedy, deze impasse zou doorbreken. "Ons systeem was ontworpen voor stilstand en inactiviteit", klaagde Burns, waarmee hij een overgang naar iets dat leek op een parlementair systeem voorstelde. Burns zong de lof van de “presidential government” als een “superieure planningsinstantie... Beter dan welk ander menselijk instrument dan ook, kan hij [de president] de relaties tussen zijn doelen en middelen ordenen.”

Een andere academicus die zowel Kennedy beïnvloedde als door hem werd beïnvloed, was Richard Neustadt. Zijn boek Presidential Power: The Politics of Leadership (1960) werd gelezen door Kennedy en sommige leden van zijn binnenste kring. Neustadt raadde de president aan zich te concentreren op hoofdstukken 3 en 7, maar volgens Arthur Schlesinger Jr. las Kennedy het hele boek. Neustadt merkte op dat Presidential Power ging over “hoe je bovenaan komt in feite en naam.” Neustadt was enigszins afwijzend tegenover degenen die zich richtten op constitutionele kwesties met betrekking tot presidentiële macht, omdat “de waarschijnlijkheden van macht niet voortkomen uit de literaire theorie van de Grondwet.” Hij erkende dat sommige elementen van presidentiële macht geworteld waren in de "formele" macht die de Grondwet verleent, en deze formele macht was een noodzakelijke voorwaarde voor de uitoefening van de "persoonlijke invloed" van de president. Toch voegde hij eraan toe dat zijn boek “niet ging over het presidentschap als organisatie, of als juridische macht, of als precedenten, of als procedures.” In een van de meest schadelijke passages van het boek, stelde Neustadt dat "het succes van een president in het maximaliseren van macht voor zichzelf doelen dient die verder gaan dan zijn eigenbelang... wat goed is voor het land, is goed voor de president, en vice versa."

Het zou echter eerlijk zijn om te vermelden dat Neustadt in de 1990-editie van zijn boek, dertig jaar na de oorspronkelijke publicatie, aangaf dat de hoogste uitvoerders van het land de presidentiële macht moesten beschouwen "in zijn symbolische en constitutionele dimensies." Maar wellicht was op dat moment de schade al aangericht. Kennedy vroeg Neustadt om overgangsmemo's voor de nieuwe administratie voor te bereiden en vroeg hem om bij zijn Witte Huis-staf te komen, maar Neustadt weigerde. Toch was Presidential Power een bestseller die uiteindelijk meer dan een miljoen exemplaren verkocht, wat "waarschijnlijk het grootste aantal in de geschiedenis is voor een boek over een enkele politieke instelling", zoals politicoloog Charles O. Jones opmerkte. De erkenning van het boek was niet beperkt tot presidenten en de politieke elite in Washington. In 1961 won Presidential Power de Woodrow Wilson Foundation Award van de American Political Science Association, de meest prestigieuze prijs die door de APSA wordt uitgereikt.

Tegen het midden van de jaren zestig was de constitutionele benadering van het Amerikaanse presidentschap niet langer mainstream in de Amerikaanse politieke wetenschappen. Het was misschien onvermijdelijk dat toen de rol van de Grondwet en zijn systeem van checks werd verdrongen, er een handleiding zou worden geschreven om academici en burgers te helpen de juiste presidentiële persoonlijkheid te kiezen. James David Barber's The Presidential Character: Predicting Performance in the White House (1972) stelde voor om een psychologische matrix te gebruiken als vervanging voor de vernietigde constitutionele en electorale beperkingen. Barber ontwierp een systeem om het juiste presidentiële karakter te bepalen; zijn doel was om de wetenschap van de politiek, of de studie van het presidentschap, van "theorie naar voorspelling" te brengen. Volgens Barber viel het presidentiële karakter terug te brengen tot vier verschillende categorieën: actief-positief, actief-negatief, passief-positief en passief-negatief. De meest gewenste eigenschappen bevonden zich in de actieve-positieve categorie, omdat deze mannen een hoog zelfbeeld hadden, genoten van het politieke leven en zich flexibel aanpasten aan de problemen van hun tijd. Actief-positieve presidenten waren onder andere Franklin Roosevelt, Harry Truman en John F. Kennedy.

Veel van de eerder genoemde academici die een versie van Wilsonianisme op steroïden promootten, kregen echter na Vietnam en Watergate enige bedenkingen bij de presidentiële macht. Maar het was de opkomst van Richard Nixon die deze bezinning teweegbracht. Deze transformatie was het duidelijkst te zien bij academici-activisten zoals Schlesinger, Burns, Neustadt en Henry Steele Commager, die allen, met enkele minor verschillen in klemtoon, geloofden in Burns' “presidential government.” Toen Richard Nixon in 1968 werd gekozen, ontdekten deze mannen plotseling het belang van het beperken van de presidentiële macht. Wat conservatieven twee decennia lang droomden te doen tijdens het democratische bewind van FDR tot Truman, namelijk het beperken van de uitvoerende macht zowel thuis als in het buitenland, werd nu een strijdkreet voor progressieve academici en activisten. Het feit dat de zorgen over uitvoerende macht in moderne tijden ontstonden tijdens de ambtstermijn van assertieve Republikeinse presidenten, ondermijnt het argument van degenen die pleiten voor een terughoudende president. Zoals bij de rechtsstaat, moet dit principe geloofwaardig zijn en consistent toegepast worden, ongeacht partijpolitieke voorkeur of de "charismatische" persoonlijke eigenschappen van de president.

Endtext

Hoe werd het Amerikaanse presidentschap een entertainmentproduct?

De opkomst van Barack Obama markeerde een keerpunt in de transformatie van het Amerikaanse presidentschap tot een fenomeen dat steeds nauwer verweven raakte met populaire cultuur en entertainment. Niet langer werd het presidentschap uitsluitend omgeven met plechtige ernst of staatsmanschap; het werd een podium voor performativiteit, direct contact met het volk en soms zelfs voor banaliteit.

De beeldvorming rond Obama werd al snel mythologisch van aard. T-shirts met opschriften als “The One” of “Jesus Was a Community Organizer” werden iconen van een nieuw soort politieke verering. Zelfs gevestigde media – doorgaans kritisch en seculier – leken zich mee te laten voeren door deze messiaanse beeldvorming. Een redacteur van Newsweek beweerde zelfs dat Obama “boven het land, boven de wereld” stond – een soort goddelijke figuur, als verbindende kracht in een verdeeld tijdperk. Hetzelfde tijdschrift opende zijn editie van januari 2013 met het opschrift “The Second Coming”, een formulering die ook door Foreign Policy werd gebruikt, alsof men bewust participeerde in een rituele verheffing van het presidentschap tot religieus symbool.

In deze context was Obama's omarming van sociale media geen bijzaak, maar een strategische verankering van zijn aanwezigheid in de leefwereld van de burger. YouTube, Facebook en later Instagram en Twitter werden kanalen waarmee het Witte Huis zichzelf herschiep als merk, als een directe stem zonder institutionele tussenkomst. Obama verscheen op satirische shows als Between Two Ferns, waar hij met droge humor de draak s