Er is een element in het presidentschap van Thomas Jefferson dat de verdedigers van vrijheid zou moeten doen nadenken: zijn onmiskenbare neiging om revolutionaire acties te omarmen, ongeacht de omstandigheden. Het lijkt een paradoxale eigenschap van Jefferson te zijn, die vaak het belang van populaire instemming en meerderheidsoverheersing prees, maar tegelijkertijd de neiging had om oproepen tot geweld en revolutie te steunen. Het is een onmiskenbare draad die door zijn lange publieke carrière heenloopt. Ondanks zijn minachting voor de slavernij op de plantages, was er één opstand die hem wel echt verontrustte: de slavenopstand op Haïti. De succesvolle opstand daar, die in de jaren 1790 de slavernij omverwierp, vreesde hij, zou een voorbeeld kunnen worden voor opstanden in het Zuiden van de Verenigde Staten.

Jefferson had echter een zwak voor revoluties – opstanden, hoe gewelddadig ook, zagen hij vaak als noodzakelijk om de geest van vrijheid levend te houden. Hij zag de opstand van Shays in 1786, bijvoorbeeld, niet als een bedreiging, maar als een waardevolle herinnering aan het belang van verzet tegen de overheid. Volgens Jefferson was "de geest van verzet tegen de regering zo waardevol op bepaalde momenten, dat ik wil dat hij altijd levend wordt gehouden." Zijn houding tegenover de Franse Revolutie was misschien nog wel extremer: zelfs als die revolutie de wereld in tweeën had gescheurd, en miljoenen had gedood, zou hij het nog als een waardevolle zaak beschouwen. In een brief aan een diplomaat uit de VS die kritiek had op de bloederige koers van de revolutie, schreef Jefferson dat hij liever zou zien dat de aarde half verwoest werd dan dat de Franse Revolutie zou falen. “Als er slechts een Adam en Eva in elk land zouden overblijven en die vrij zouden zijn, zou het beter zijn dan het huidige systeem,” schreef hij.

Deze idealistische benadering van geweld weerspiegelde zich ook in zijn houding ten opzichte van de Whiskey Rebellie van 1794, waar hij de Washington-administratie veroordeelde voor het onderdrukken van wat hij "Hamilton’s opstand" noemde. Zelfs al had Jefferson zijn eigen tegenstanders nooit gespaard, hij was toch altijd in staat om zich een rechtvaardiging voor hun acties te bedenken wanneer het ging om revolutie of volksopstanden. Zijn afkeer van de nationale bank was zo groot dat hij zelfs het idee van verraad in de mond nam voor degenen die ermee samenwerkten – waaronder bankiers in zijn eigen staat, Virginia. Het voorstel dat zij, indien schuldig bevonden, geëxecuteerd zouden worden, benadrukt de grimmige vastberadenheid waarmee hij de macht van de bank en de federale regering wilde breken.

In tegenstelling tot zijn steun voor opstanden in andere contexten, toonde Jefferson echter weinig tolerantie voor opstanden tegen zijn eigen beleid, zoals de wijdverbreide verzet tegen zijn embargo-acts van 1807-1808. Het verzet in de regio rond het Champlainmeer in Vermont en New York werd onderdrukt met een reeks strenge maatregelen die zwaar in strijd waren met de grondwet. Dit was een zeldzame uitzondering op Jeffersons eerder goedkeurende houding tegenover volksverzet.

Zijn minachting voor politieke tegenstanders was misschien wel het meest zichtbaar in zijn haat tegen Groot-Brittannië en alle Amerikanen die hij als pro-Brits beschouwde. Jefferson beschouwde de Oorlog van 1812 als een strijd tegen het kwaad zelf, en suggereerde dat degenen die tegen de oorlog waren, gewelddadig aangepakt moesten worden. In brieven aan zijn opvolger, James Madison, stelde hij voor om tegenstanders te lynchen of zelfs te brandmerken en in te pakken. Zijn hatelijke reacties op het Britse rijk gingen zelfs zo ver dat hij opriep tot het afbranden van St. Paul's Cathedral in Londen, als vergelding voor de verwoesting van Washington D.C.

Deze reactie op verzet kan gezien worden als een voorloper van de latere ongeremde stijl van Andrew Jackson, die veel van Jeffersons opvattingen deelde, maar zonder de verfijning en de literaire achtergrond. Jackson was voor velen een ruwe versie van Jefferson – maar beide deelden dezelfde obsessie voor de meerderheid, en hetzelfde verlangen om de politieke elites te bestrijden door middel van populaire steun. In die zin waren hun politieke doelen vaak meer op elkaar afgestemd dan vaak wordt erkend.

Een ander aspect van Jeffersons carrière was zijn diepgewortelde achterdocht tegenover zijn politieke tegenstanders. Hij geloofde vaak dat zijn rivalen, zoals Alexander Hamilton, het land naar een monarchie zouden kunnen leiden. Jefferson’s visie van de wereld was er een van dichotomieën – de ‘goeden’ versus de ‘slechten’ – waarbij zijn politieke tegenstanders meestal corrupte hofdienaren waren of Engelse spionnen. Hij verwierp alles wat de gevestigde orde ondersteunde, zelfs wanneer die orde niet altijd zo zwart-wit te duiden was als hij dacht. Zijn wereldbeeld was altijd gekleurd door zijn onverzoenlijke en uiterst rigide visie op de rol van de overheid en de vrijheid van het individu.

Een belangrijk element dat niet mag worden vergeten, is dat Jefferson’s houding en de politieke polarisatie die hij uitdrager, de basis legde voor de latere ideologieën die Amerikaanse presidenten, zoals Andrew Jackson, zouden overnemen. Jackson zelf was een directe afstammeling van Jefferson’s denken, maar dan zonder enige nuance. Terwijl Jefferson, ondanks zijn extreme opvattingen, vaak de loftrompet blies over de principes van vrijheid, was Jackson veel directer en gewelddadiger in zijn aanpak. Het idee van revolutie en verandering was voor Jefferson in de eerste plaats een middel om zijn idealen te verwezenlijken, en soms, zelfs als dat een enorm geweld betekende.

Waarom was Abraham Lincoln's gematigdheid cruciaal voor zijn leiderschap tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog?

Lincoln werd vaak bekritiseerd door zijn tijdgenoten en vele moderne critici omdat hij niet op de voorgrond trad met de vurigheid of het morele vuur dat men van een leider verwachtte. Zijn gematigdheid werd gezien als een teken van zwakte of zelfs een gebrek aan moreel kompas. Sommigen beschouwden hem als een man die niet echt de rechtvaardigheid liefhad, maar meer een man die "afschuwelijk goed gereguleerd" was in het licht van een onmetelijke onrechtvaardigheid. Toch was Lincolns afkeer van slavernij echt en diepgeworteld, en hoewel hij als openbaar figuur vaak de balans moest vinden tussen de eisen van rechtvaardigheid en de vooroordelen van een democratisch volk, stond zijn houding niet in de weg van zijn ethische principes.

De gematigdheid die Lincoln tentoonstelde, werd vaak afgedaan als een politiek pragmatisme, bedoeld om kiezersgunst te winnen. Maar hij geloofde niet dat fel uithalen tegen slavernij, of tegen enige andere publieke misstand, door het aannemen van een moreel superieure houding en bombastische retoriek, uiteindelijk effectief zou zijn. "Alle mensen zijn zondaars," zei hij, en dus kon men beter werken aan de genezing van de kwaal dan het podium op te stappen als een "lordly judge" die hen zonder genade veroordeelt.

In plaats van zichzelf op de borst te slaan als moreel voorbeeld, koos Lincoln ervoor zijn energie te steken in het zoeken naar pragmatische oplossingen en in het behouden van het vertrouwen van het Amerikaanse volk. Hoewel hij veel kritiek ontving van degenen die vonden dat zijn liefde voor het land een voorwaardelijke liefde was, was dat in feite het geval. Lincoln was niet toegewijd aan zijn land vanwege een ideologie van "bloed en bodem", maar omdat hij geloofde dat het de "laatste beste hoop" voor vrijheid en gelijke kansen was.

De Verenigde Staten stonden voor een principe — voor de idee van vrijheid en gelijke kansen. Als het land de wortels van raciale discriminatie verder had doorgedreven, zei Lincoln, zou hij liever naar een ander land emigreren, bijvoorbeeld Rusland, waar men despotisme "puur" kon ervaren, zonder de "lage legering van hypocrisie". Dit gaf een inzicht in Lincolns opvatting van de democratie: het was een onvolmaakt systeem, maar een systeem waarin hij geloofde, en waarin de principes van vrijheid en gelijkheid voor iedereen moesten prevaleren.

Lincoln's gematigdheid werd niet alleen gezien in zijn houding ten opzichte van slavernij, maar ook in zijn benadering van de constitutionele crisis die hij tijdens de Burgeroorlog doormaakte. Hij had nooit de neiging om zijn macht te vergroten door middel van autoritaire maatregelen zoals het annuleren van de verkiezingen van 1864 of het claimen van permanente noodbevoegdheden. Terwijl hij tijdens de oorlog gebruikmaakte van presidentiële bevoegdheden, zoals het schorsen van habeas corpus, maakte hij altijd duidelijk dat deze maatregelen tijdelijk waren en weer zouden worden ingetrokken zodra de crisis voorbij was. "Een maatregel die door de oorlog noodzakelijk is geworden," zei hij later, "is geen precedent voor tijden van vrede."

Een andere opvallende eigenschap van Lincolns leiderschap was zijn vermogen om een "team van rivalen" te vormen. Hij slaagde erin om zijn politieke tegenstanders, zelfs degenen die de diepste verdeeldheid vertoonden, in zijn kabinet op te nemen. Niet alleen bracht dit de verschillende facties samen, maar het weerspiegelde ook zijn overtuiging dat het presidentschap geen middel was voor het bevorderen van persoonlijke macht, maar eerder een instituut dat moest dienen om de nationale eenheid te bevorderen. Lincoln begreep dat het behoud van eenheid essentieel was, zelfs als dat betekende dat hij de hulp van zijn tegenstanders nodig had.

Zijn geduld en magnanimitas (grootsheid) speelden hierbij een cruciale rol. Wanneer Seward, zijn minister van Buitenlandse Zaken, in de beginperiode van de regering soms voor tumult zorgde, koos Lincoln ervoor om deze ongemakkelijke situatie niet persoonlijk te nemen. In plaats van Seward te ontslaan vanwege zijn politieke manoeuvres en scherpe opmerkingen, werkte Lincoln geduldig met hem samen. Seward zelf erkende later de magnanimitas van Lincoln, en noemde hem "de beste van ons".

Hoewel Lincoln vaak werd bekritiseerd voor zijn gematigdheid, zou het juist deze gematigdheid zijn die hem in staat stelde om een regering van nationale eenheid te behouden, ondanks de ongekende verdeeldheid die de Burgeroorlog met zich meebracht. In plaats van op te roepen tot een "oorlog tegen de tegenstanders", riep hij de natie op om de "betere engelen" van hun natuur aan te roepen. Hij bleef zich vastberaden richten op de grotere doelstellingen, zonder zich te laten meeslepen door emotie of politieke opportuniteit.

Lincolns strategie om zijn rivalen te integreren in zijn kabinet was dus niet alleen pragmatisch, maar ook een reflectie van zijn leiderschapsfilosofie: de eenheid van het land moest boven persoonlijke conflicten of partijpolitieke verdeeldheid staan. Dit vermogen om met rivalen samen te werken, zelfs als het persoonlijk ongemakkelijk was, toonde Lincolns politieke genialiteit en zijn vastberadenheid om de ideale van de Amerikaanse democratie te handhaven, zelfs in tijden van extreme crisis.

Wat is de ware aard van populisme en hoe beïnvloedt het het moderne presidentschap?

Populisme is niet alleen een politiek begrip, maar een diepgeworteld fenomeen dat verschillende vormen van politieke expressie en overheidsvoering beïnvloedt. In de moderne wereld van politiek en leiderschap wordt populisme vaak geassocieerd met charismatische leiders die de publieke opinie aanspreken en gebruik maken van massamedia om direct in contact te staan met het volk. Dit fenomeen is vooral opvallend in de context van de Amerikaanse presidentschappen, waar het de dynamiek van het leiderschap heeft veranderd en het begrip ‘populariteit’ tot nieuwe hoogtes heeft gebracht.

De opkomst van populisme is nauw verbonden met de ideeën van de democratie zelf, vooral het idee van populaire soevereiniteit. De legitimiteit van een leider komt in veel gevallen niet meer uit de institutionele structuren van de staat, maar uit de directe goedkeuring van het volk. Populistische leiders richten zich vaak op het identificeren van een ‘ander’, een vijand, tegen wie het volk zich moet verzetten, wat hen in staat stelt om de massa op te roepen tot actie. Dit creëert een dynamiek waarin de leider zichzelf presenteert als de enige ware vertegenwoordiger van het volk, met een directe band die institutionele tussenkomst vaak omzeilt.

Een centraal aspect van populisme is de dramatische verandering in de wijze waarop presidentschap wordt uitgevoerd. De traditionele opvatting van het presidentschap als een relatief sobere en institutionele functie heeft plaatsgemaakt voor een meer gepersonaliseerd en mediageoriënteerd leiderschap. In dit model is het de persoonlijke uitstraling van de president die belangrijker wordt dan zijn beleidskennis of formele staatsstructuren. Dit veranderde beeld van het presidentschap heeft zijn invloed op de manier waarop presidentsverkiezingen worden gevoerd, waarbij de campagne vaak meer gericht is op de persoon van de kandidaat dan op de inhoud van het beleid.

Het succes van een populistisch leiderschap hangt vaak af van het vermogen om de massa te mobiliseren en te beïnvloeden. Dit wordt mogelijk gemaakt door de opkomst van massamedia en, in de moderne tijd, sociale media. Deze platforms bieden populistische leiders een directe lijn naar hun achterban, waardoor ze minder afhankelijk zijn van traditionele mediakanalen en politieke instellingen. Dit kan echter ook leiden tot manipulatie van de publieke opinie, aangezien het gemakkelijker wordt om valse informatie te verspreiden en het debat te polariseren.

De democratische legitimiteit van populisme is vaak onderhevig aan kritiek. Het argument is dat populistische leiders, door hun directe contact met het volk, de essentie van representatieve democratie ondermijnen. Ze creëren een situatie waarin de ‘wil van het volk’ als de enige legitimiteit wordt gepresenteerd, terwijl de complexe en pluriforme aard van democratie wordt genegeerd. Het is essentieel dat de politieke structuren die verantwoordelijk zijn voor de controle en het evenwicht binnen een democratisch systeem, zoals het rechtssysteem en de wetgevende macht, voldoende bescherming bieden tegen de schadelijke gevolgen van populisme.

Verder moet de rol van politieke instituten, zoals de wetgevende macht, het hof en de pers, worden herkend. Deze instellingen spelen een cruciale rol in het tegengaan van de overdreven concentratie van macht bij de president. Dit is bijzonder relevant in contexten waar de uitvoerende macht een populistische leider ondersteunt, die zichzelf vaak presenteert als boven de wet staand en als het enige ware besluitvormingsorgaan. Het streven naar een balans tussen verschillende machtsinstellingen is van fundamenteel belang om te voorkomen dat de democratische waarden in gevaar komen.

De aanwezigheid van populisme in de moderne politiek vereist een kritische benadering. Terwijl het een kracht is die de traditionele verhoudingen in de politiek verandert, moet er altijd bewustzijn zijn van de potentiële gevaren die het met zich meebrengt, zoals de vernietiging van institutionele waarborgen en de polarisatie van de samenleving. Het is belangrijk dat politieke leiders, evenals de burgerij, zich bewust zijn van de lange termijn effecten van populistische retoriek en beleid, en dat zij de fundamenten van een representatieve democratie beschermen, waar de rechten van de minderheden even belangrijk zijn als die van de meerderheid.