Hoe de prestaties van een SQL Server Database te verbeteren: Onderhoudstaken en Best Practices

Bij het beheren van SQL Server-databases is het van essentieel belang om niet alleen te focussen op indexonderhoud, maar ook op andere aspecten zoals statistiekenbeheer, integriteitscontrole en automatische afstemming van de database. Deze activiteiten zijn cruciaal voor het waarborgen van optimale prestaties en het voorkomen van prestatieproblemen die kunnen ontstaan door een onjuiste afstemming van de database-instellingen.

Echter, in bepaalde gevallen kan het nodig zijn om handmatig statistieken toe te voegen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer een specifieke query-prestatie moet worden verbeterd of wanneer de Database Engine Tuning Advisor dit aanbeveelt. Dit kan eenvoudig worden gedaan via SQL Server Management Studio (SSMS) of via T-SQL met behulp van de CREATE STATISTICS-opdracht. Het toevoegen van statistieken via SSMS kan via het contextmenu van een tabel worden gedaan, waarna een dialoogvenster wordt geopend waarin de administrator de kolommen kan selecteren waarvoor nieuwe statistieken moeten worden aangemaakt.

Naast het beheren van statistieken is het controleren van de integriteit van de database een ander belangrijke taak voor databasebeheerders. Door regelmatig de DBCC CHECKDB-opdracht uit te voeren, kunnen inconsistente gegevens en beschadigde structuren worden opgespoord. De opdracht controleert de database op fouten en corrigeert deze, indien mogelijk. De frequentie van deze controles is afhankelijk van de grootte van de database en de hoeveelheid transacties die dagelijks plaatsvinden. Voor kritieke databases kan het nodig zijn om dagelijks een integriteitscontrole uit te voeren, terwijl minder actieve databases minder vaak gecontroleerd hoeven te worden. Wanneer inconsistencies worden gedetecteerd, moeten beheerders zo snel mogelijk actie ondernemen. Hoewel de DBCC CHECKDB-opdracht een aantal reparatieopties biedt, wordt aanbevolen om deze alleen in noodsituaties te gebruiken. De voorkeur gaat uit naar het herstellen van een recente back-up als het primaire herstelmechanisme.

De automatische afstemming van de database kan ook een aanzienlijke impact hebben op de prestaties. Azure SQL biedt een functie voor automatische tuning die het mogelijk maakt om indexen automatisch te maken en te verwijderen, en om te schakelen naar een betere uitvoeringsstrategie wanneer dit beschikbaar is. Deze functie kan via de Azure-portal of met behulp van T-SQL worden geconfigureerd. Het instellen van automatische tuning kan de database helpen om zich aan te passen aan veranderingen in gebruikspatronen zonder handmatige tussenkomst.

Daarnaast moeten beheerders de prestaties van de server zelf configureren, vooral wanneer SQL Server draait op een virtuele machine in Azure. Azure biedt verschillende opties voor virtuele machines die goed geoptimaliseerd zijn voor SQL Server-prestaties. De juiste VM-configuratie, zoals de Ebdsv5-serie met een hoge I/O doorvoer, kan de prestaties van SQL Server aanzienlijk verbeteren zonder dat er grote kosten aan verbonden zijn. Bovendien kunnen Premium SSD v2-schijven worden gebruikt voor optimale opslagprestaties, waarbij de data, tempdb en logbestanden op afzonderlijke schijven worden geplaatst voor de beste prestaties.

De configuratie van al deze aspecten kan in wezen de prestaties van een SQL Server-database verbeteren en ervoor zorgen dat de server soepel blijft draaien, zelfs wanneer de belasting hoog is. Het is belangrijk om te begrijpen dat het beheer van statistieken, de integriteit van de database en de afstemming van de server niet als een eenmalige taak moeten worden gezien. Regelmatig onderhoud en een goed ingestelde automatische afstemming zijn essentieel voor het behoud van een efficiënte en robuuste SQL-omgeving.

Hoe SQL Server Agent Jobs te Beheren en Te Optimaliseren

In SQL Server zijn er verschillende manieren om ervoor te zorgen dat de processen en taken die door de SQL Server Agent worden uitgevoerd op de juiste manier verlopen. Een belangrijk hulpmiddel in dit beheer is het gebruik van meldingen en waarschuwingen, die kunnen helpen bij het monitoren van de status van jobs en bij het snel identificeren van problemen. Deze functies kunnen volledig worden geconfigureerd, zodat beheerders altijd op de hoogte zijn van belangrijke gebeurtenissen, zoals de voltooiing of mislukking van een job.

Meldingen kunnen door de SQL Server Agent worden verzonden naar de gedefinieerde operators wanneer een taak wordt voltooid. Deze meldingen kunnen verschillende vormen aannemen, zoals e-mails, tekstberichten of vermeldingen in het Windows Event Log. Elke job heeft een specifieke pagina voor meldingen, waarmee beheerders kunnen instellen of ze alleen meldingen willen ontvangen bij mislukkingen, bij succesvolle voltooiingen, of wanneer een job volledig is afgerond. In de praktijk kiezen veel beheerders ervoor om alleen meldingen bij mislukking in te schakelen om de hoeveelheid ontvangen e-mail te beperken.

Naast meldingen, biedt SQL Server Agent de mogelijkheid om waarschuwingen in te stellen. Deze waarschuwingen kunnen betrekking hebben op een breed scala aan gebeurtenissen die buiten de normale werking van een specifieke job vallen. Ze kunnen bijvoorbeeld worden geconfigureerd om operators te waarschuwen bij serverevenementen, prestatieomstandigheden van de server, of zelfs WMI-gebeurtenissen. Als een waarschuwing wordt geactiveerd, kan deze meerdere operators bereiken of automatisch een andere SQL Server Agent-job uitvoeren om het probleem te verhelpen.

Waarschuwingen kunnen gebaseerd zijn op verschillende factoren. Bijvoorbeeld, SQL Server kan de serverlogs monitoren en een waarschuwing genereren wanneer er een foutnummer of een bepaald tekstfragment in de logs verschijnt. Evenzo kunnen prestatievoorwaarden worden bewaakt door het gebruik van prestatie-indicatoren die de prestaties van de server meten, zoals CPU- of geheugenbelasting. Wanneer de waarden deze drempels overschrijden, kan een waarschuwing worden geactiveerd. Voor nog meer gedetailleerde controle kunnen ook WMI-prestatievragen worden gebruikt om specifieke gebeurtenissen in het systeem te monitoren.

Wanneer een job niet op de verwachte manier werkt, is het belangrijk om grondig te controleren waar het probleem zich bevindt. Het controleren van de status van de SQL Server Agent-service is een eerste stap: indien deze niet draait, kunnen geen jobs worden uitgevoerd. In de SQL Server Configuration Manager kan de status van deze service worden bekeken, en kan de service opnieuw worden opgestart indien nodig. Het kan ook nuttig zijn om de configuratie van de job zelf te onderzoeken, te beginnen bij de accountinstellingen die de job uitvoert.

SQL Server Agent-jobs bestaan uit verschillende stappen, die elk individueel kunnen worden geconfigureerd. Het is cruciaal om te begrijpen welke stappen een job omvat, wat er gebeurt bij het slagen of falen van deze stappen, en welke handelingen moeten worden uitgevoerd om een stap opnieuw te proberen of door te gaan met de volgende stap, zelfs als een stap faalt. Dit biedt beheerders de flexibiliteit om de uitvoering van de job aan te passen en zo de betrouwbaarheid van het systeem te vergroten.

Daarnaast is het belangrijk om gebruik te maken van de Job Activity Monitor in SQL Server Management Studio (SSMS), waarmee beheerders de voortgang van jobs in realtime kunnen volgen. Via de geschiedenisweergave kunnen ze gedetailleerde logbestanden inzien en nagaan welke specifieke stappen zijn uitgevoerd, en of ze succesvol waren of niet.

Naast het beheer van individuele jobs, is het van belang om te weten hoe je de implementatie van databasebronnen kunt automatiseren, vooral in omgevingen zoals Microsoft Azure. Het handmatig uitrollen van tientallen of honderden SQL-databases kan onpraktisch zijn, en daarom biedt Azure meerdere tools om dit proces te automatiseren. Met behulp van Azure Resource Manager (ARM) en Bicep-sjablonen kunnen beheerders de implementatie van SQL Server-oplossingen in Azure volledig geautomatiseerd uitvoeren.

Deze benadering maakt gebruik van een declaratief model, waarin een sjabloon de te implementeren resources specificeert en ARM zorgt voor de juiste volgorde en consistentie van de implementatie. Het gebruik van infrastructuur als code maakt het ook eenvoudiger om de implementatie herhaalbaar en schaalbaar te maken. Dit geldt voor zowel eenvoudige databases als complexere SQL Server-installaties die meer geavanceerde configuraties vereisen.

Het is essentieel dat de juiste middelen en toegangsmethoden worden geconfigureerd om problemen met de uitvoering van jobs tijdig te detecteren en op te lossen. Het volledige proces van melding, waarschuwing, en troubleshooting biedt beheerders de tools die ze nodig hebben om een betrouwbare en efficiënte SQL Server-omgeving te garanderen.