In de aanloop naar de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2020 bevonden de Democraten zich in een situatie van interne verdeeldheid. Met een overweldigend aantal kandidaten die zich aanmeldden voor de voorverkiezingen, leek de partij onduidelijk over de koers die zij zou moeten volgen. In een debat in september 2019 stonden de prominente kandidaten zoals Joe Biden, Bernie Sanders en Elizabeth Warren tegenover elkaar. Hun ideologische verschillen werden scherp uitgedragen, vooral rondom het onderwerp zorgverzekering. Terwijl Biden zich verzette tegen Sanders' en Warrens voorstel voor een "Medicare for All" systeem, beschouwde Sanders het als een noodzakelijke hervorming, die volgens hem zelfs goedkoper zou zijn dan het bestaande systeem. Dit conflict vormde slechts één aspect van een breder debat over de richting van de partij.

Biden werd al snel geconfronteerd met kritiek van zowel Sanders als Warren, die beschuldigden dat zijn visie te gematigd en ouderwets was. In de vroege stadia van de campagne leek het alsof de Democraten een ‘bittere strijd’ zouden tegemoet gaan, waarbij de partij letterlijk uit elkaar dreigde te vallen. De "invisible primary", de periode vóór de daadwerkelijke voorverkiezingen, toonde deze onrust duidelijk aan. Veel van de partijleiders konden zich niet achter één kandidaat scharen, en hoewel Biden als de voorkeur van een deel van de partijleiders werd gezien, worstelde hij om voldoende steun te krijgen van zowel de media als de kiezers.

De spanning binnen de Democratische partij leek te escaleren in de vroege voorverkiezingen, met Biden die slecht presteerde in Iowa en New Hampshire. Dit gaf de mogelijkheid voor een Sanders-nominatie, wat velen als een bedreiging voor de partij zagen. Echter, twee factoren hielpen Biden uiteindelijk de overwinning te behalen. De eerste was zijn sterke steun in de zuidelijke staten, vooral onder de Afro-Amerikaanse bevolking, die zich massaal achter hem schaarde tijdens de primaries van South Carolina. De tweede was de consolidatie van steun van andere partijleiders, inclusief Sanders, die zich achter Biden schaarden om Trump te verslaan. Dit leidde tot een snelle unificatie van de partij, hoewel het hele proces zelden voorspelbaar was.

De uiteindelijke overwinning van Biden liet duidelijk zien dat de Democraten, ondanks alle verdeeldheid, hun prioriteiten hadden kunnen verenigen. Hoewel de partij intern verdeeld was over zaken zoals gezondheidszorg en het omgaan met de ongelijkheid in de samenleving, waren de kernkwesties van de Democraten – zoals de aanpak van Trump’s beleid en de bescherming van de democratische waarden – veel belangrijker. De verdeeldheid werd overbrugd doordat de meerderheid van de Democraten zich achter de gedeelde visie schaarde om Trump te verslaan.

Het proces van eenheid binnen de Democratische partij in 2020 werd vaak gezien als een herhaling van eerdere verkiezingscycli, zoals die van 2016. Net als in 2016 was de steun van Afrikaanse Amerikanen van cruciaal belang voor de overwinning van de kandidaat, en net als bij Hillary Clinton leek Biden's associatie met Barack Obama een essentiële factor voor zijn succes. Wat dit proces zo bijzonder maakte, was dat de partij – ondanks de aanvankelijke verdeeldheid – uiteindelijk een krachtig collectief front vormde. De politieke strijd die aanvankelijk de boventoon voerde, vervaagde naar een meer pragmatische en gecentraliseerde visie, die de kans op een Republikeinse overwinning verkleinde.

De overwinning van Biden bracht echter ook belangrijke vragen naar voren over de rol van vrouwen en minderheden binnen de partij. Het succes van Biden, als een oude, witte man, leidde tot discussie over de vraag of de partij daadwerkelijk openstond voor diverse vormen van leiderschap, of dat de voorkeur steeds uitging naar de ‘veiligere’ keuze van een wit mannelijke kandidaat. Dit debat over representatie en gender binnen de partij blijft een belangrijk onderwerp voor toekomstige verkiezingen, en vraagt om een kritische reflectie op hoe de partij haar visie en diversiteit blijft balanceren.

Daarnaast moet niet worden vergeten dat de eenheid van de Democraten niet zozeer het resultaat was van gedeelde politieke standpunten, maar van hun gedeelde verlangen om Trump te verslaan. De ideologische verschillen werden in de loop van de campagne steeds minder belangrijk, en de prioriteit van de Democraten verschoof naar de noodzaak om de Democratische waarden te behouden en de dreiging van de toenmalige president te neutraliseren. Dit bracht de partij op een pad van samenwerking, ondanks de initiële tegenstellingen en de uitdagingen die zich voordeden in de primaries. De uiteindelijke les uit deze periode is dat zelfs binnen de meest turbulente interne strijd een politieke partij kan opveren, mits er een gemeenschappelijk doel is dat groter is dan de ideologische verdeeldheid.

Hoe ver moeten politiehervormingen gaan in een verdeeld Amerika?

In de nasleep van de dood van George Floyd kwamen diepgewortelde debatten over politiehervormingen in een stroomversnelling. De hervormingen die op tafel lagen varieerden van bescheiden technische ingrepen tot fundamentele herzieningen van het politieapparaat zelf. Een van de meest breed gedragen voorstellen was het verbod op nekklemmen — methoden die, zoals bij Floyd, het risico op verstikking vergroten. Deze maatregel kon op brede maatschappelijke en politieke steun rekenen: 66% van de respondenten uit een grootschalige enquête steunde het verbod, tegenover slechts 19% die zich ertegen uitsprak.

Daarentegen riepen ingrijpendere voorstellen aanzienlijke verdeeldheid op. Het afschaffen of beperken van de zogeheten "qualified immunity" — juridische bescherming voor agenten tegen civiele rechtszaken — kreeg steun van 45%, maar werd door 34% verworpen. Nog controversiëler waren voorstellen om de reikwijdte van politiewerk te verkleinen, zoals het overhevelen van verkeershandhaving naar civiele stadsdiensten of het inzetten van gezondheidswerkers voor situaties met psychisch zieke personen. Slechts 26% steunde het verkleinen van het politiekorps, terwijl 55% zich daartegen uitsprak.

De meest polariserende term in dit debat werd “defund the police”, vaak verkeerd begrepen als een pleidooi voor het volledig afschaffen van de politie. In werkelijkheid betekende het meestal het herverdelen van budgetten naar sociale diensten. Toch kreeg dit idee in de publieke opinie weinig steun: 21% vóór tegenover 60% tegen. De media-aandacht voor dit voorstel stond in schril contrast met de beperkte steun — grote nieuwszenders noemden het vier keer zo vaak als het verbod op nekklemmen.

De polarisatie werd niet alleen zichtbaar in de inhoudelijke standpunten, maar ook in de prioritering ervan. Voor Democraten was het verbod op nekklemmen een topprioriteit, op gelijke hoogte met thema’s als gegarandeerde huisvesting en wapenbeheersing. Zelfs onder Republikeinen, die over het algemeen sceptisch stonden tegenover hervormingen, steunde een meerderheid dit verbod. Maar voor Republikeinen waren andere voorstellen — zoals het verkleinen van de politie of het afschaffen van "qualified immunity" — niet alleen impopulair, maar hoorden ze tot de belangrijkste kwesties om tegen te zijn. In de ogen van Republikeinen stond “defund the police” op hetzelfde symbolische niveau als een wapenverbod of abortus zonder restricties — beleid dat zij als existentieel bedreigend beschouwen.

De verdeling liep niet alleen tussen, maar ook binnen de partijen. Terwijl Republikeinen in grote meerderheid hervormingsvoorstellen afwezen, was er binnen de Democratische gelederen verdeeldheid. Op de vraag of het politiekorps moest worden verkleind, was de partij bijna in tweeën gesplitst: 39% vóór, 41% tegen. Dit suggereert dat zelfs binnen progressieve kringen consensus over de reikwijdte van verandering ver te zoeken was.

De dieperliggende dynamiek is er een van politiek belang en morele positionering. Democraten hechtten meer waarde aan thema’s waarbij hun achterban liberaal standpunt innam. Republikeinen hechtten meer belang aan kwesties waarop zij een conservatief standpunt konden verdedigen. Zelfs als er inhoudelijke overlap was, zoals in het geval van het verbod op nekklemmen, bleek de emotionele lading en politieke betekenis die eraan werd toegekend fundamenteel verschillend.

Wat bij dit alles opvalt, is hoe de framing van beleidsvoorstellen — meer dan de inhoud — publieke opinie en partijpolitiek bepaalt. “Defund the police” werd een cultureel strijdtoneel, een symbool van radicale breuk of van bevrijding, afhankelijk van het perspectief. De mate van polarisatie bleek niet zozeer een gevolg van onoverbrugbare inhoudelijke meningsverschillen, maar van een politieke dynamiek waarin symb