Bij een condylair prothesevervangingsoperatie wordt zorgvuldig gewerkt aan het herstellen van de gewrichtslijn en het positioneren van de prothese om een goede functie te garanderen. Het is essentieel om de juiste maten voor de tibiale component te selecteren en te zorgen voor een accuraat geplaatste stengel, die vervolgens het fundament legt voor de femorale voorbereiding. Deze complexe procedure wordt vaak gebruikt wanneer het gewricht zwaar beschadigd is, bijvoorbeeld bij artrose of ernstige fracturen.

De eerste stap is het herstellen van de gewrichtslijn, waarbij de tibiale component wordt geplaatst door de standaard snede te maken, waarbij de referentie wordt genomen vanaf de fibulaire kop, de tibiale tuberositeit of de positie van de patella. Dit zorgt ervoor dat de later geplaatste prothese goed uitgelijnd is en de gewenste stabiliteit biedt. Het gebruik van een extra- of intramedullaire geleider helpt om de snede precies te maken, zodat deze haaks staat op de mechanische as van de tibia, afhankelijk van de situatie.

Het kiezen van de juiste grootte voor de tibiale basisplaat is van groot belang. Het doel is om de plaat zo te selecteren dat deze de tibiale oppervlakte goed bedekt zonder overhangend te zijn. Dit is cruciaal voor een stevige en langdurige fixatie. Indien nodig kan een flexibele geleider worden gebruikt om het femorale kanaal verder voor te bereiden, vooral als eerdere ingrepen het kanaal hebben aangetast. Dit gebeurt met behulp van flexibele reamers, die helpen om het kanaal te herstructureren naar de juiste diameter.

Nadat de tibiale voorbereidingen zijn getroffen, wordt de tibiale trial-stengel geplaatst en gecontroleerd om te zorgen voor een correcte positionering. Dit wordt gedaan met behulp van een femorale prothese trial die over de tibiale basisplaat wordt geplaatst. De femorale component wordt vervolgens voorbereid door het femorale kanaal te reamen met sequentiële reamers, wat hetzelfde proces volgt als bij de tibia. In gevallen waarbij cement wordt gebruikt, wordt geadviseerd om 2 mm extra reaming toe te passen voor betere fixatie.

Bij de plaatsing van de femorale component is de rotatie van cruciaal belang. Dit wordt vaak gedaan door referentielijnen te trekken op de voorste femorale cortex, welke later dienen als oriëntatiepunten voor de juiste plaatsing. De femorale prothese moet worden gepositioneerd zodat de rotatie parallel is aan de tibiale component, of volgens de lijn van de linea aspera. De juiste rotatie draagt bij aan een betere patellatracking, wat essentieel is voor de functionaliteit van de knie.

Tijdens de operatie moet de arts altijd rekening houden met de arteriële pulsaties, vooral wanneer er sprake is van een verminderde circulatie door compressie van de vaten. Dit kan erop wijzen dat de lengte van de prothese moet worden aangepast of dat er extra bot moet worden verwijderd van de femur of tibia om een goede doorbloeding te garanderen.

Na de plaatsing van de definitieve protheses wordt de knie langzaam in extensie gebracht, waarbij de juiste beweging en stabiliteit wordt getest. De arts zal controleren of de patella goed volgt en of de gewrichtslijn correct is, wat cruciaal is voor het herstel van de kniefunctie. Bovendien wordt de stabiliteit en de mobiliteit van de knie gecontroleerd door het uitvoeren van een range of motion-test.

In gevallen waarin cement wordt gebruikt, kan de fixatie van de femorale en tibiale component worden versterkt door het aanbrengen van een hydroxyapatiet-coating, wat de integratie van de prothese met het bot bevordert. Cementloze fixatie is een optie in gevallen waar er voldoende botkwaliteit is voor een press-fit verbinding.

In sommige situaties, wanneer de botkwaliteit onvoldoende is, kan extra stabilisatie nodig zijn, bijvoorbeeld door extracorticale botbruggen of het gebruik van poriënbedekte stamverbindingen. Deze technieken helpen om de stabiliteit van de prothese te waarborgen en de kans op botafbraak te verminderen.

In het geval van periprothetische fracturen, bijvoorbeeld bij oudere patiënten, kan een condylair prothesevervanging een goede oplossing bieden. Dit werd aangetoond in een geval van een 81-jarige man die een periprothetische fractuur van de distale femur had. Na het plaatsen van de condylair prothese samen met de reconstructie van de proximale tibia met een sleeve, was het klinische resultaat op de follow-up na twee jaar zeer bevredigend.

Bij het selecteren van de juiste techniek en het volgen van de juiste stappen kan een condylair prothese niet alleen de functie van de knie herstellen, maar ook de levenskwaliteit van de patiënt verbeteren door de pijn te verlichten en de mobiliteit te herstellen. Het is een procedure die precisie, ervaring en zorgvuldigheid vereist om optimaal resultaat te behalen.

Hoe wordt totale knieartroplastiek bij hemofiliepatiënten effectief beheerd ondanks complexe complicaties?

Hemofilie, een erfelijke bloedingsstoornis met een prevalentie van ongeveer 11,2 gevallen per 100.000 mannen en jongens, leidt vaak tot ernstige gewrichtsschade, vooral in de knieën. Door frequente intra-articulaire bloedingen ontstaat hemofilische arthropathie, gekenmerkt door progressieve bot- en kraakbeenschade, wat uiteindelijk kan resulteren in een ernstige bewegingsbeperking en pijn. De levensverwachting van patiënten met ernstige hemofilie is in recente jaren verbeterd tot een mediaan van 63 jaar, maar zij blijven geconfronteerd met complicaties zoals restrictieve ROM en destructieve gewrichtsveranderingen, waardoor orthopedische interventies des te noodzakelijker zijn geworden.

Totale knieartroplastiek (TKA) wordt beschouwd als de gouden standaardbehandeling voor eindstadium hemofilische arthropathie wanneer conservatieve therapieën falen. De indicatie voor TKA wordt vooral bepaald door de ernst van de functionele beperking en pijn, niet uitsluitend door radiologische bevindingen, omdat de beeldvorming vaak erger lijkt dan de klinische situatie. De chirurg staat voor een uitdaging vanwege de combinatie van anatomische afwijkingen, waaronder botverlies, quadricepscontracturen, en verhoogde infectierisico’s, evenals de noodzaak om adequaat bloedingsmanagement te garanderen.

De complexiteit van TKA bij deze patiënten wordt vergroot door het hoge risico op complicaties, zoals implantaatloslating, infecties, en postoperatieve instabiliteit. Bovendien vormen comorbiditeiten zoals HIV, hepatitis B en C, die relatief vaak voorkomen bij hemofiliepatiënten door eerdere transfusies, extra risico’s voor zowel het herstel als de overleving. Dit vereist een multidisciplinaire aanpak waarbij orthopedisch chirurgen, hematologen, fysiotherapeuten en immunohaematologische specialisten nauw samenwerken.

Essentieel voor het succes van de operatie is een strikt gereguleerd toedieningsprotocol van het ontbrekende stollingsfactor VIII of IX. De initiële dosering wordt berekend op basis van het gewicht van de patiënt, het gewenste stijgingsniveau van de factor, en het distributievolume. Er zijn twee gangbare methoden: eenmalige bolusinfuus om het stollingsniveau snel te verhogen, gevolgd door onderhoudsdoseringen die vaak de helft bedragen van de initiële dosis; of een continue infusie, die een stabiele factorconcentratie handhaaft. Regelmatige monitoring van factoractiviteit is cruciaal vanwege variaties in farmacokinetiek, halfwaardetijd en individuele respons. Door het optimaliseren van de factorbehandeling kan bloedingscontrole tijdens en na de operatie worden verbeterd, wat essentieel is om postoperatieve complicaties te minimaliseren.

Het kostenaspect speelt een grote rol, vooral in ontwikkelingslanden, waar de factorvervanging de grootste kostenpost vormt. Daarom worden soms meerdere chirurgische ingrepen gecombineerd in één sessie en worden adjunctieve methoden overwogen om het gebruik van stollingsfactoren te verminderen zonder de veiligheid in gevaar te brengen.

De chirurgische techniek en implantaatkeuze moeten ook rekening houden met de specifieke pathofysiologie van de hemofiliepatiënt. De aanwezigheid van genu recurvatum (knie-hyperextensie) bijvoorbeeld, kan de stabiliteit beïnvloeden en vraagt om een implantaat met speciale eigenschappen, zoals een roterende scharnierconstructie die een beperkte mate van hyperextensie toestaat zonder dat de gewrichtsstructuren overbelast raken. Dit voorkomt voortschrijdende ligamentaire schade terwijl toch stabiliteit wordt geboden, vooral bij patiënten met verminderde quadricepskracht.

Naast de chirurgische en medicamenteuze behandeling is intensieve postoperatieve revalidatie onmisbaar. Het behoud en de versterking van de musculatuur rond de knie zijn essentieel om functionele stabiliteit te verzekeren en het risico op luxaties en verdere deformiteiten te verminderen.

Het is belangrijk om te beseffen dat totale knieartroplastiek bij hemofiliepatiënten niet alleen een technische orthopedische uitdaging is, maar een complex proces dat nauwkeurige planning, multidisciplinaire samenwerking en voortdurende aanpassing van therapeutische strategieën vereist. Het begrijpen van de onderliggende pathologie, de farmacokinetische eigenschappen van de stollingsfactoren en de implicaties van comorbiditeiten is van cruciaal belang om de uitkomsten te optimaliseren en de levenskwaliteit van deze patiënten substantieel te verbeteren.