In de jaren 80 en 90 begonnen wetenschappers steeds meer het gevaar van klimaatverandering aan de wereld bekend te maken. Een reeks van gebeurtenissen – activisme door wetenschappers, het gat in de ozonlaag, en extreem weer – versterkten de geloofwaardigheid van diegenen die zich zorgen maakten over de uitstoot van CO2. Deze zorgen werden zo belangrijk dat het tijdschrift Time in januari 1989 de aarde benoemde tot “Planeet van het Jaar”. Wetenschappers begonnen steeds meer gebruik te maken van kwantitatieve metingen en stelden concrete doelen en tijdslijnen voor. Ze riepen op om de wereldwijde CO2-uitstoot met 20 procent te verminderen tegen 2005, en vroegen om een internationaal verdrag dat dit zou afdwingen. Bovendien pleitten zij voor de kolen- en olie-industrie om te betalen voor milieureparaties. Voor degenen die twijfelden aan de wetenschap of zich bedreigd voelden, werd 1988 het keerpunt, vergelijkbaar met het jaar 1953 voor de tabaksindustrie. Een existentiële dreiging voor de planeet was ontstaan, aangewakkerd door snel opkomende wetenschappelijke gegevens.
Tot 1988 waren wetenschappers de belangrijkste deelnemers aan de discussies over klimaatverandering. Maar het jaar 1988 markeerde een verschuiving, waarbij overheidsfunctionarissen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan steeds meer betrokken raakten. De Verenigde Naties en de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) richtten in dat jaar het Intergouvernementeel Panel over Klimaatverandering (IPCC) op. Twee jaar later publiceerde het IPCC een baanbrekend rapport over de wetenschappelijke bevindingen met betrekking tot de opwarming van de aarde. Het rapport meldde dat 170 wetenschappers uit 25 landen “zeker” waren dat de uitstoot van broeikasgassen zoals CO2, methaan, CFC's en lachgas de concentraties in de atmosfeer aanzienlijk verhoogde. Het rapport voorspelde dat de opwarming van de aarde zou toenemen: “we berekenen met vertrouwen dat... CO2 verantwoordelijk is voor meer dan de helft van het versterkte broeikaseffect in het verleden en dat het waarschijnlijk zo zal blijven in de toekomst.”
De belangrijkste boodschap van het rapport was echter dat de “langlevende gassen onmiddellijke verminderingen van de uitstoot van menselijke activiteiten vereisten van meer dan 60% om hun concentraties op het huidige niveau te stabiliseren.” Methaan zou een vermindering van 15-20% vereisen. Als er niets zou veranderen, zou de temperatuur in de komende eeuw met 3 graden Celsius stijgen – meer temperatuurverandering dan in de afgelopen tienduizend jaar. Het rapport riep op tot verdere metingen en studies van klimaatverandering. Dit rapport kreeg wereldwijd veel aandacht van wetenschappers, de media, overheidsfunctionarissen en sceptici.
In Europa, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland waren er regeringen die actie wilden ondernemen op basis van het beleid dat eerder succesvol was gebleken in de aanpak van het ozongat. Dit hield in dat er metingen werden verricht en numerieke doelstellingen en tijdslijnen voor herstel werden vastgesteld. De Verenigde Staten, daarentegen, pleitten voor meer onderzoek en voor het vaststellen van nationale in plaats van internationale doelstellingen en verplichtingen. De Republikeinse regering onder Reagan richtte zich op de vermeende onzekerheden in de wetenschappelijke bevindingen en de economische kosten van het aanpakken van de opwarming van de aarde. In veel landen begonnen openbare functionarissen internationale wetgeving voor klimaatverandering voor te stellen, maar de olieproducerende landen verzetten zich tegen elke internationale conventie. De Verenigde Staten sloten zich aan bij de olieproducerende landen, maar de wereld ging door, en op 21 maart 1994 ging het eerste belangrijke mondiale verdrag ter vermindering van de opwarming van de aarde in werking, wat leidde tot de onderhandelingen over het Kyotoprotocol van 1997.
Het Kyotoprotocol legde specifieke acties vast die geïndustrialiseerde landen moesten nemen om hun bijdrage aan de wereldwijde broeikasgasuitstoot te beperken en vervolgens te verminderen. Er was echter veel debat binnen de Verenigde Staten, waar verschillende groepen hun wetenschappelijke gegevens, politieke lobby’s en zelfs valse informatie als wapens gebruikten. Fossiele brandstofbedrijven waren de eerste critici. Ze financierden een gecoördineerde aanval op de wetenschappelijke feiten en verzetten zich tegen het Kyotoprotocol. Bedrijven als Exxon zochten wetenschappers die het niet eens waren met de algemene wetenschappelijke consensus over klimaatverandering en stimuleerden hen om alternatieve feiten te presenteren. Ze boden training aan deze wetenschappers over hoe ze met de media om moesten gaan. Het doel was om de media te overtuigen dat de wetenschappelijke gegevens over klimaatverandering “onzeker” waren, zodat het publiek ook onzeker zou worden. Dit zou ertoe leiden dat Amerikaanse overheidsfunctionarissen zich zouden verzetten tegen het invoeren van nationale beperkingen of het goedkeuren van internationale regelgeving.
Het proces van desinformatie werd door de olie- en fossiele brandstofindustrie toegepast met dezelfde strategieën die ook door de tabaksindustrie waren gebruikt. Er ontstond een lobbybeweging die werd aangedreven door ideologische overwegingen, met name tegen regulering, en die zich vaak verenigde met conservatieve politieke opvattingen in de Verenigde Staten. Wetenschappelijke standpunten werden in de jaren 90 en begin jaren 2000 steeds meer politiek gepolariseerd, waarbij beide partijen wetenschappelijke gegevens gebruikten om hun standpunten te verdedigen. Degenen die desinformatie verspreidden tegen klimaatverandering, zoals de Edison Electric Institute, de National Coal Association en de Information Council on the Environment (ICE), werden “ontkenners” genoemd. Hun doel was om het publiek te verwarren en politici te laten twijfelen aan wat inmiddels onweerlegbare wetenschappelijke bewijs was van klimaatverandering. Ze financierden campagnes en advertenties om twijfel te zaaien over de werkelijkheid van de opwarming van de aarde, en deze strategie had verstrekkende gevolgen voor de publieke perceptie en de politieke besluitvorming rondom klimaatverandering.
De strijd tussen de wetenschap en de politieke belangen, in combinatie met desinformatie, zou een bepalende factor blijven in de verdere ontwikkeling van klimaatbeleid, zowel op nationaal als internationaal niveau.
Hoe De Cubaans-Amerikaanse Oorlog Het Amerikaans Imago Vormde: De Rol van Propaganda en Publieke Opinie
De spanning die leidde tot de Spaans-Amerikaanse Oorlog werd niet alleen door militaire en diplomatieke incidenten aangewakkerd, maar ook door de invloed van de media en de publieke opinie. De publieke perceptie van de Amerikaanse betrokkenheid in Cuba, evenals de bredere geopolitieke context, speelde een cruciale rol in het vormgeven van de Amerikaanse houding tegenover zowel Spanje als de Cubaanse onafhankelijkheidsbeweging. De berichtgeving in de Amerikaanse pers, de inzet van propaganda door zowel de Cubaanse als de Amerikaanse regering, en de invloed van invloedrijke politieke figuren zijn bepalende factoren geweest in de escalatie van het conflict.
Een van de meest opvallende incidenten die de Amerikaanse publieke opinie mobiliseerde, was de vernietiging van het Amerikaanse oorlogsschip Maine in de haven van Havana in 1898. Dit voorval werd door de pers snel gepresenteerd als een aanslag van de Spaanse autoriteiten op de Verenigde Staten, ondanks dat de exacte oorzaken van de explosie onduidelijk bleven. Het incident werd het symbool van Spaanse vijandigheid en werd gebruikt om de roep om oorlog aan te wakkeren. De media, vooral de New York Journal en de New York World, zetten hun titels vol met sensationele berichten die Spanje beschuldigden van de sabotage. Het is belangrijk om te begrijpen dat de Amerikaanse pers in deze tijd vaak de neiging had om nieuws te sensationaliseren, wat niet alleen het publieke sentiment beïnvloedde, maar ook het Amerikaanse beleid in de richting van militaire actie drong.
Naast de berichtgeving over incidenten zoals de Maine waren er meer systematische campagnes van propaganda. De Cubaanse onafhankelijkheidsbeweging, gesteund door de exilgemeenschap in de Verenigde Staten, gebruikte de media effectief om sympathie voor hun zaak te creëren. De Cubaanse Junta, een politieke organisatie die de onafhankelijkheid van Cuba nastreefde, speelde een sleutelrol in het verspreiden van anti-Spaanse sentimenten in de Verenigde Staten. Het gebruik van dramatische beelden van Spaanse wreedheden, zoals de concentratiekampen die de Spanjaarden in Cuba hadden opgericht, werd breed uitgemeten in de pers. Deze beelden zorgden voor een sterk emotionele reactie bij het Amerikaanse publiek en droegen bij aan de groeiende roep om militaire interventie.
Het proces van publieke beïnvloeding via de media wordt vaak aangeduid als een vorm van ‘mediatie van oorlog’. De berichtgeving over de oorlog, zelfs voordat de officiële oorlogsverklaring werd afgelegd, creëerde een bepaalde visie op de vijand en op de rechtvaardiging van de Amerikaanse betrokkenheid. De rol van journalisten als William Randolph Hearst, die de Yellow Journalism praktiseerde, is essentieel in dit verband. Hij was een van de voornaamste aanjagers van de publieke oorlogsstemming, gebruikmakend van sensatie en vaak onjuiste informatie om de publieke opinie in de richting van oorlog te sturen. Het effect van deze journalistieke praktijk was niet alleen merkbaar in de berichtgeving over Cuba, maar ook in de bredere vorming van de Amerikaanse nationale identiteit en de perceptie van de Verenigde Staten als wereldmacht.
Dit alles gebeurde in een periode waarin de Verenigde Staten zich nog steeds afvroegen wat hun rol in de wereld moest zijn. De strijd om Cuba werd gezien als een kans om de status van de VS als wereldmacht te versterken. De oorlog zelf was niet alleen een conflict met Spanje, maar ook een manier voor de VS om zichzelf internationaal te profileren. Het conflict markeerde het begin van de Amerikaanse imperialistische expansie, waarbij landen zoals de Filippijnen en Puerto Rico onder Amerikaanse controle kwamen.
In de nasleep van de oorlog, en met de verovering van Cuba, kwam de VS dichterbij haar streven naar een grotere invloed in Latijns-Amerika en de Cariben. De annexatie van de Filippijnen, Puerto Rico en Guam na de oorlog toonde aan hoe het conflict niet alleen te maken had met de Cubaanse kwestie, maar ook met bredere geopolitieke ambities van de VS. Het beroemde "Platt Amendement" dat Cuba na de oorlog de facto onder Amerikaanse controle stelde, was een voorbeeld van hoe de VS haar invloed in de regio verder uitbreidde.
De media, de publieke opinie en de manipulatie van informatie speelden een cruciale rol in dit proces. Het is belangrijk te begrijpen dat de manier waarop de publieke opinie werd gevormd niet alleen politiek of ideologisch was, maar ook sterk beïnvloed werd door economische belangen. De Amerikaanse pers, maar ook invloedrijke politici en zakenlieden, zagen in de oorlog een kans om de Amerikaanse macht uit te breiden en nieuwe markten te openen. De oorlog werd hierdoor niet alleen een militaire actie, maar een economische en diplomatieke gelegenheid om de Verenigde Staten als wereldmacht te profileren.
Hoewel de oorlog zelf relatief kort was, had deze lange-termijneffecten op zowel de Verenigde Staten als de wereld. De Amerikaanse invloed in het westelijk halfrond zou verder groeien, maar de tactieken die werden gebruikt om de publieke opinie te beïnvloeden, zouden later weer opduiken in andere conflicten en politieke campagnes. Wat deze periode duidelijk maakt, is de kracht van propaganda en de media in de politieke besluitvorming. Wat begon als een ver verwijderd conflict over Cuba, werd uiteindelijk een katalysator voor de opkomst van de Verenigde Staten als een wereldmacht.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский