Bij het meten van scatteringdata in een specifieke q-bereik is het belangrijk de juiste cel te kiezen. Een platte plaatcel wordt vaak gebruikt vanwege zijn eenvoud en effectiviteit, maar wanneer de brekingsindex van het materiaal zeer klein is, kan ook een cilindrische cel nuttig zijn. In beide gevallen worden de verstrooide röntgen- of neutronenstralen gedetecteerd door middel van een tweedimensionale detector. Een van de meest gangbare technieken voor het verkrijgen van accurate resultaten is de cirkelgemiddelde procedure, die de verstrooiingsintensiteit als een functie van de hoek (θ) of het q-getal bepaalt. Dit is essentieel voor Small-Angle X-ray Scattering (SAXS) metingen, waarbij het materiaal van de ramen van de cel dun moet zijn om de transparantie te behouden. Daarnaast wordt de padlengte van de röntgenstralen meestal ingesteld op 1-3 mm, omdat de absorptie van röntgenstralen significant hoger is dan die van zichtbaar licht.
Het analyseren van deze scatteringdata vereist vaak een dubbele extrapolatie van Kc/Rq zowel naar q = 0 als naar concentratie (c) = 0. Deze stap is cruciaal voor het bepalen van belangrijke fysische eigenschappen, zoals de molaire massa (M), intermoleculaire interacties en de dimensionale eigenschappen van de moleculen. Er zijn verschillende extrapolatieprocedures die hierbij helpen, waaronder de Zimm plot, de vierkantswortel Zimm plot (ook wel Berry plot genoemd), en de Guinier plot. Deze grafieken worden veel gebruikt voor het analyseren van scatteringdata in de context van polymeren en andere complexe moleculaire systemen.
Bij oneindige verdunning kunnen de scatteringdata worden geëxtrapoleerd naar q = 0 met behulp van de volgende formules: de Zimm plot wordt uitgedrukt als Kc = 1 / (1 + 〈S²〉q² + ...), de Berry plot als Kc^(1/2) = 1 / (1 + 〈S²〉q² + ...), en de Guinier plot als ln(Kc) = ln(M) − 1/(〈S²〉q² + ...). Deze grafieken kunnen niet alleen worden gebruikt om de molaire massa en de interacties te berekenen, maar ook om de radius van gyratie (R₀) te schatten, wat een belangrijke maatstaf is voor de grootte van een deeltje of moleculaire keten.
De keuze van de juiste plot is afhankelijk van de vorm van de moleculen of deeltjes die geanalyseerd worden. Bijvoorbeeld, de Guinier plot is bijzonder geschikt voor bolvormige deeltjes, terwijl de Berry plot beter werkt voor gaussiaanse ketens en stijve staven. De Zimm plot is daarentegen veelzijdiger en wordt vaak gebruikt wanneer er sprake is van polydispersiteit, vooral bij stijve staven. Het is ook mogelijk om de concentratieafhankelijkheid van Kc/Rq bij q = 0 te analyseren, wat helpt bij het schatten van moleculaire eigenschappen bij verschillende concentraties.
Bij hogere concentraties van de deeltjes of polymeren spelen intermoleculaire interacties een rol, wat invloed heeft op de verstrooiingsintensiteit. In deze gevallen moeten hogere viriale coëfficiënten in rekening worden gebracht bij de analyse van de concentratieafhankelijkheid. Zo kan de Zimm plot nuttig zijn voor het bepalen van de molaire massa (M) en de tweede viriale coëfficiënt (A₂), vooral wanneer de hogere orde viriale coëfficiënten verwaarloosbaar zijn. In tegenstelling tot de Zimm plot, geeft de vierkantswortel Zimm plot een betere nauwkeurigheid voor gaussiaanse ketens en polymeren met een lagere dispersiteit.
De Angular Dependence van de scattering kan worden berekend door gebruik te maken van specifieke formules voor verschillende deeltjesvormen. Deze formules kunnen helpen bij het verkrijgen van de gewenste gegevens over de configuratie van de deeltjes, zoals de vorm en het gedrag van polymeren. De verschillen in de verstrooiingsintensiteit kunnen belangrijke inzichten bieden in de moleculaire configuratie, bijvoorbeeld of een polymeer zich gedraagt als een stijve keten of een flexibele keten. In het geval van polymere ketens kunnen plots zoals de Holtzer plot en de Kratky plot de structurele eigenschappen van de ketens verder verduidelijken, vooral wanneer er een verschil in ketensterkte is tussen verschillende oplosmiddelen.
In de praktijk is het ook belangrijk om de mate van polydispersiteit in de monsters te overwegen. Een hoge dispersiteit kan leiden tot een verstoorde lijn in de analyse, waardoor de interpretatie van de scatteringdata minder betrouwbaar wordt. Daarom is het vaak wenselijk om monsters met een relatief smalle dispersiteit te gebruiken om de moleculaire eigenschappen nauwkeuriger te kunnen bepalen. De nauwkeurigheid van de scatteringsanalyse hangt ook af van de keuze van het juiste oplosmiddel en de experimentele opzet.
Bijvoorbeeld, voor polysilanen opgelost in isooctaan, kan de Berry plot gebruikt worden om de molaire massa en de tweede viriale coëfficiënt te schatten. Als we het voorbeeld van amylose tris(n-butylcarbamate) (ATBC) in tetrahydrofuran (THF) en methanol (MeOH) bekijken, zien we dat het polymer zich als een stijve staaf gedraagt in THF en als een semi-flexibele keten in methanol. Dit verschil kan visueel worden waargenomen in de piek van de scatteringcurve, die zich in THF bevindt maar afwezig is in methanol.
De kwantificering van de ketendikte kan worden bereikt door gebruik te maken van zogenaamde cross-sectionele plots, zoals de Holtzer plot of de Kratky plot. Deze grafieken helpen niet alleen om de mate van ketenstijfheid te begrijpen, maar bieden ook een mogelijkheid om de ketendikte te schatten op basis van de afname van de scatteringintensiteit in het hoge q-bereik. De ketendiameter kan worden afgeleid uit de helling van de cross-sectionele plot, die gerelateerd is aan de röntgen- of neutronenscattering van dunne polymeren.
Naast de standaardanalyse van scatteringdata, moeten onderzoekers altijd rekening houden met de invloed van oplosmiddel, dispersiteit en moleculaire structuur op de uiteindelijke resultaten. Dit benadrukt de complexiteit en de noodzaak van een zorgvuldige interpretatie van scatteringmetingen om betrouwbare moleculaire eigenschappen te verkrijgen.
Hoe kunnen chemometrische technieken worden toegepast voor de karakterisering van copolymeerstructuren?
De analyse van copolymeren met behulp van NMR-spectroscopie kan complexe uitdagingen met zich meebrengen, met name door de moeilijkheden bij het toewijzen van individuele pieken. De signalen worden breder en ingewikkelder naarmate het aantal monomeercomponenten in de copolymeren toeneemt. Sinds de oprichting van chemometrie in de vroege jaren 70 door Kowalski en Wold, zijn multivariate analysetechnieken zoals hoofdcomponentenanalyse (PCA) en partiële kleinste kwadraten regressie (PLS) erkend als krachtige hulpmiddelen voor de karakterisering van polymeerstructuren. Deze technieken kunnen zelfs worden toegepast op de NMR-spectra van copolymeren, waarbij de monomeersequenties in detail worden geanalyseerd.
Een voorbeeld van dit proces is de PCA en PLS-regressie van ^13C NMR-spectra van 16 copolymeren, waaronder MMA en tert-butyl methacrylaat (TBMA), samen met de overeenkomstige homopolymeren en verschillende mengsels van de homopolymeren in verschillende verhoudingen. Het gebruik van PCA maakte het mogelijk om de chemische samenstelling van de MMA- en TBMA-eenheden in polymeermonsters te begrijpen, terwijl PLS-regressie nuttig was voor het voorspellen van de monomeersequenties in copolymeren. De belastinghistogrammen van PCA toonden de aanwezigheid van typische signalen voor PMMA en PTBMA, terwijl de negatieve en positieve componenten respectievelijk de heterogeniteit van de monomeersequenties in de copolymeren weerspiegelden.
Opmerkelijk is dat de specifieke toewijzing van de individuele signalen niet noodzakelijk was voor het voorspellen van de fracties van de diad-monomeersequenties, wat aangeeft dat chemometrische technieken een manier bieden om nauwkeurige en gedetailleerde informatie te verkrijgen zonder dat een volledige signalen-analyse vereist is. Dit wordt bevestigd door de sterke correlatie tussen de theoretische en voorspelde waarden van de monomeersequenties die zijn verkregen door het gebruik van de leave-one-out cross-validatie methode.
Naast de analyse van de interne structuur van de polymeerketen, zoals constitutionele en configuratieve sequenties, is het ook belangrijk om aandacht te besteden aan de eindgroepen van de polymeerketens. Deze eindgroepen bieden waardevolle informatie over het polymerisatieproces en beïnvloeden de thermische eigenschappen van de polymeren. In een experiment met PMMA, bereid met BPO in tolueen, werden signalen geobserveerd die verband hielden met de eindgroepen van de keten en monomeer-eenheden aan de ketenuiteinden. Deze signalen werden verder geanalyseerd om de verschillende soorten eindgroepen te identificeren, zoals de benzoyloxy- en fenylgroepen die voortkomen uit de initiator BPO en de benzylgroepen die ontstaan door de overdracht van de ketenradicalen naar tolueen als oplosmiddel.
De splitstypen die werden waargenomen, gaven inzicht in de stereochemie van de polymeren, met name in de verhouding tussen de m- en r-eenheden in de polymeerketens. Dit werd duidelijk uit de vergelijking van de NMR-spectra van PMMA, bereid door zowel radicale polymerisatie als anionische polymerisatie. In de gevallen van radicale polymerisatie werd disproportie de dominante reactie, wat resulteerde in verzadigde en onverzadigde keteneinden. Deze splitsing was niet alleen belangrijk voor de structurering van de polymeerketens, maar ook voor het begrip van de stereoselectiviteit van de dimeren die door de radicalen werden gevormd.
De analyse van de keten-einden biedt niet alleen inzicht in het polymerisatieproces, maar ook in de eventuele heterotactische structuur van de polymeren. In dit verband kan de anionische polymerisatie van alkylmethacrylaten nuttig zijn om een heterotactische polymeer te verkrijgen, die bestaat uit een afwisselende herhaling van m- en r-diadeen. De studie van de keten-einden kan helpen bij het bepalen van de fractie van de twee soorten anionen die aanwezig zijn in het polymeermateriaal, wat essentieel is voor het volledig begrijpen van de stereochemie en de fysische eigenschappen van de geproduceerde polymeren.
Het combineren van chemometrische methoden zoals PCA en PLS met gedetailleerde NMR-analyse maakt het mogelijk om polymeerstructuren met hoge precisie te karakteriseren, zelfs bij complexere systemen zoals copolymeren en heterotactische polymeren. Dit biedt aanzienlijke voordelen voor de ontwikkeling van nieuwe materialen met gecontroleerde eigenschappen en voor het verbeteren van de efficiëntie van polymerisatieprocessen.
Wat zijn de belangrijkste technieken voor het karakteriseren van polymeren en copolymeren via NMR-spectroscopie?
De karakterisering van polymeren en copolymeren is een essentieel aspect van het begrijpen van hun structurele eigenschappen, vooral met betrekking tot de tacticiteit, sequentieverdeling en microstructuur. Nucleaire magnetische resonantie (NMR)-spectroscopie biedt een gedetailleerde en veelzijdige benadering voor het verkrijgen van diepgaande informatie over de moleculaire architectuur van deze materialen. Door de toepassing van hoge resolutie NMR kunnen wetenschappers de fijne details van polymere structuren blootleggen, variërend van het identificeren van monomeren in een copolymeer tot het verkrijgen van informatie over de stereochemie van polymeren. Het is daarom van cruciaal belang om de verschillende methoden van NMR-analyse en hun toepassingen in polymerwetenschappen te begrijpen.
Veel van het onderzoek naar de structuur van polymethylmethacrylaat (PMMA) en andere methacrylaatpolymeren is mogelijk gemaakt door NMR-spectroscopie. Bovey en Tiers (1960) bijvoorbeeld, onderzochten de hoge-resolutie NMR-spectra van PMMA-polymeren bereid met vrije radicalen en anionische initiators. Dit onderzoek benadrukt hoe verschillende initiatorsystemen invloed hebben op de tacticiteit van polymeren. De tacticiteit, die de ruimtelijke ordening van de monomere eenheden in het polymeer betreft, heeft invloed op de fysieke en chemische eigenschappen van de resulterende materialen, zoals de oplosbaarheid en de mechanische sterkte.
NMR biedt ook inzicht in de isotactische en syndiotactische vormen van polymethylmethacrylaat (PMMA), die het gevolg zijn van verschillende polymerisatiemechanismen. In dit verband is het werk van Nishioka et al. (1960) relevant, waarin de isotactische en syndiotactische structuren van PMMA in chloroformoplossing werden geanalyseerd. Het begrijpen van de verschillen in tacticiteit is van groot belang voor de controle over de eigenschappen van polymeren, zoals de kristallisatiegraad en de thermische stabiliteit.
Daarnaast speelt NMR-spectroscopie een belangrijke rol in het bepalen van de sequentieverdeling van copolymeren. De microstructuur van copolymeren heeft directe gevolgen voor hun fysische eigenschappen en prestaties. Het gebruik van multivariate analyses van NMR-gegevens, zoals de studies van Momose et al. (2009, 2012), maakt het mogelijk om gedetailleerde informatie te verkrijgen over de monomeersequenties in copolymeren. Deze informatie is van onschatbare waarde bij het ontwerpen van polymeren met specifieke eigenschappen, zoals kopolymeren die resistent zijn tegen bepaalde oplosmiddelen of die thermoset eigenschappen vertonen.
In de context van copolymeren zijn de reactiveratio's van monomeren ook van groot belang. Deze verhoudingen, die de neiging van verschillende monomeren om samen te polymeriseren in een copolymeer beschrijven, kunnen worden bepaald via NMR-spectroscopie. Fineman en Ross (1950) ontwikkelden een methode om de reactiviteitsratio's van monomeren in copolymerisaties te bepalen, wat sindsdien is verfijnd door onderzoekers zoals Kelen en Tüdõs (1975). Deze technieken zijn essentieel voor het begrijpen van de samenstelling en microstructuur van copolymeren, die een cruciale rol spelen in de functionele eigenschappen van materialen.
Naast de theoretische benadering van polymerstructuren via NMR, zijn er geavanceerdere technieken voor het analyseren van NMR-gegevens, zoals patroonherkenning en multivariate gegevensanalyse. De methoden van Kowalski en Bender (1972, 1973) hebben aangetoond dat patroonherkenning krachtige technieken biedt om complexe chemische gegevens te interpreteren, wat van bijzonder belang is voor de analyse van polymeren en copolymeren. Deze technieken maken het mogelijk om verborgen patronen in de gegevens te identificeren, die anders moeilijk te detecteren zouden zijn met conventionele analytische methoden.
In de praktijk worden deze NMR-technieken vaak gecombineerd met andere analytische technieken, zoals röntgendiffractie en infraroodspectroscopie, om een compleet beeld te krijgen van de polymerstructuur. De combinatie van NMR met moleculaire simulaties biedt de mogelijkheid om theoretische modellen te ontwikkelen die de experimentele gegevens ondersteunen en voorspellingen te doen over de eigenschappen van nieuwe polymere materialen.
Het is ook belangrijk te begrijpen dat de NMR-techniek niet alleen de structuur van polymeren in bulk kan onderzoeken, maar ook van polymeermaterialen in oplossing. Dit maakt NMR tot een veelzijdige tool voor het bestuderen van polymeren in verschillende fasen van hun levenscyclus, van synthese tot gebruik. Het maakt de analyse van polymeren in complexe matrices mogelijk, zoals in biologische systemen of in industriële toepassingen, waar polymeren vaak in oplossing of in dispersies aanwezig zijn.
De geavanceerde toepassing van NMR-spectroscopie in polymeronderzoek heeft ons begrip van de moleculaire architectuur van polymere materialen aanzienlijk verdiept. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van polymeren met op maat gemaakte eigenschappen voor een breed scala aan toepassingen, van duurzame kunststoffen tot geavanceerde biomedische materialen.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский