Single-molecule pull-down (SiMPull) is een techniek die de principes van pull-down-experimenten combineert met de mogelijkheden van single-molecule analyse. Het stelt onderzoekers in staat om eiwitten of eiwitcomplexen te isoleren en te onderzoeken op een moleculaire schaal. Dit proces kan cruciale informatie opleveren over de samenstelling, de stoichiometrie en de interacties van eiwitten die moeilijk te bestuderen zijn met traditionele technieken. SiMPull is vooral waardevol voor het analyseren van eiwitten en complexe moleculaire systemen die niet eenvoudig in vitro kunnen worden gereconstitueerd.

Het SiMPull-experiment begint met het immobiliseren van een specifiek eiwit of eiwitcomplex op een microscopische plaat die is bedekt met antilichamen tegen het eiwit van interesse. Dit gebeurt door een extract uit cellen die het eiwit produceren toe te voegen aan de plaat. Het eiwit (of het complexe) bindt zich aan de antilichamen, terwijl ongewenste eiwitten door wassen worden verwijderd. Dit proces kan zowel met een fluorescentie-gelabeld eiwit worden uitgevoerd, bijvoorbeeld een fusie-eiwit met GFP (Green Fluorescent Protein), als met een eiwit dat later geïmmunolabeld wordt. In het geval van fluorescentie-gelabelde eiwitten kan de plaat direct worden geïmageerd, wat gedetailleerde informatie verschaft over de locatie en de interactiepartners van het eiwit.

Als het complex van interesse niet fluorescent is, kan een immunolabelingprocedure worden gebruikt. In dit geval wordt een primaire antilichaam toegevoegd dat specifiek is voor een van de eiwitten in het complex. Vervolgens wordt een secundair antilichaam toegevoegd dat fluorescent is, zodat de moleculen kunnen worden gedetecteerd. Deze aanpak maakt het mogelijk om de complexe samenstelling van eiwitten en hun interacties op een enkele moleculaire schaal te visualiseren. SiMPull kan ook worden toegepast om functionele complexen uit celextracten te vangen die moeilijk in het laboratorium te recreëren zijn.

De toepassing van SiMPull in combinatie met fluorescentieanalyse biedt unieke mogelijkheden voor het bestuderen van eiwitten in hun natuurlijke interacties. Door de gelijktijdige analyse van meerdere fluorescent gekleurde componenten kunnen onderzoekers de samenstelling van eiwitcomplexen en het aantal subeenheden in elk complex bepalen. Zo kan het aantal fotobleekstappen in een fluorescerende analyse de stoichiometrie van de moleculaire complexen onthullen. Dit is bijvoorbeeld te zien in experimenten waarin de fluoroforen in verschillende kleuren verschijnen, wat aangeeft hoeveel verschillende subeenheden aanwezig zijn in een bepaald complex.

Daarnaast is SiMPull bijzonder nuttig bij het bestuderen van dynamische veranderingen in moleculaire interacties. Het maakt het mogelijk om op een gedetailleerd niveau te observeren hoe eiwitten zich binden en dissociëren in celextracten, wat belangrijke inzichten biedt in de functionele rollen van eiwitten en hun betrokkenheid bij biologische processen. Dit soort experimenten vereist vaak geavanceerde microscopische technieken, zoals TIRF-microscopie (Total Internal Reflection Fluorescence), die een hoge resolutie biedt voor het bestuderen van moleculaire interacties in real-time.

De mogelijkheid om op een enkele moleculaire schaal te werken opent nieuwe deuren voor het begrijpen van de moleculaire basis van ziekten en voor het ontwikkelen van therapieën die gericht zijn op specifieke eiwitinteracties. Door de interacties en de stoichiometrie van eiwitcomplexen in hun natuurlijke staat te bestuderen, kunnen wetenschappers meer gerichte en efficiënte benaderingen ontwikkelen voor de behandeling van ziekten zoals kanker, neurodegeneratieve aandoeningen en infectieziekten.

Naast SiMPull, zijn er andere geavanceerde technieken, zoals single-molecule FRET (Förster Resonance Energy Transfer), die eveneens waardevolle informatie kunnen verschaffen over de structurele en functionele dynamiek van eiwitten. Single-molecule FRET maakt gebruik van twee fluoroforen om de afstand tussen moleculaire partners te meten en veranderingen in deze afstanden in real-time te volgen. Dit biedt inzicht in de conformatiemutaties van eiwitten, zoals de veranderingen die optreden tijdens enzymatische reacties of eiwit-vouwingsprocessen. De combinatie van SiMPull en FRET-technieken kan dus een uitgebreide en gedetailleerde analyse mogelijk maken van moleculaire processen in hun natuurlijke context.

Het is belangrijk te begrijpen dat SiMPull, hoewel krachtig, ook beperkingen kent. De techniek is afhankelijk van de juiste functionalisatie van de oppervlaktes en de juiste selectie van antilichamen, wat niet altijd eenvoudig is. Bovendien kunnen de vereiste celextracten soms onvolledig of complex zijn, wat het moeilijk maakt om specifieke eiwitten in hun functionele toestand te vangen. Het is daarom cruciaal om de experimentele voorwaarden zorgvuldig af te stemmen en te testen voor elk specifiek systeem of eiwit dat wordt bestudeerd.

Hoe het Contrast in Elektronenmicroscopie Kan Worden Geoptimaliseerd door CTF-correctie en Defocus

De correctie van de Contrast Transfer Function (CTF) is een fundamentele techniek in de elektronenmicroscopie, vooral bij het verbeteren van de beeldkwaliteit. Het begrijpen van de CTF en de invloed van defocus is essentieel om de beeldresolutie en het contrast te optimaliseren bij het gebruik van transmissie-elektronenmicroscopie (TEM).

In een typischer TEM-opstelling, wanneer een elektron een monster passeert, wordt het licht verstrooid door het monster. Dit resulteert in een interferentie van het invallende electronenbundel en de verstrooide golven, wat kan leiden tot een praktisch onzichtbaar beeld wanneer het systeem in focus is. Om een zichtbare afbeelding te verkrijgen, wordt het systeem uit focus gehaald, wat de interferentievoorwaarden verandert en het mogelijk maakt een bruikbaar beeld te creëren. Dit wordt gedaan door een verandering aan te brengen in de defocuswaarde Δz, maar de vraag blijft: wat is de ideale waarde voor Δz?

Naast Δz speelt de sferische aberratie Cs een cruciale rol in het proces. Deze waarde is voor elk elektromagnetisch lens constant en is specifiek voor een bepaalde microscoop. Cs helpt het fasecontrast te verhogen. De twee parameters, Cs en Δz, beïnvloeden de faseverschuiving en zijn dus van groot belang voor de CTF. Typische waarden van Cs voor ongecorrigeerde elektronenmicroscopen die werken bij een spanningsniveau van 200 kV liggen tussen de 0,5 mm en 2 mm.

De faseverschuiving die ontstaat door de sferische aberratie Cs en de gekozen defocus Δz, combineert zich tot een enkele fasefactor χ, gegeven door de volgende formule:

χ=12πq2(CsΔz)\chi = \frac{1}{2} \pi q^2 (Cs \Delta z)

waarbij q de reciproque ruimtevector is, die de ruimtelijke frequentie vertegenwoordigt die in de afbeelding wordt waargenomen. Deze sterke afhankelijkheid van χ van q toont aan dat de faseverschuiving van de verstrooide golven toeneemt met de verstrooiingshoek. Het is ook belangrijk om te begrijpen dat de faseverschuiving niet alleen afhankelijk is van de hoek (θ of q), maar ook van de dichtheidsverdeling van het object na de projectie in twee dimensies. Dit betekent dat verschillende delen van een monster verschillende faseverschuivingen kunnen genereren, wat resulteert in een verschillend fasecontrast bij verschillende Δz-waarden.

Omdat elk defocuswaarde leidt tot een specifieke CTF, wordt de fasecontrast van een object beschreven als een functie van q. De ideale CTF voor coherente verstrooiing wordt gedefinieerd als de sinus van de fasefactor χ, en is uitgedrukt als:

CTFideal(q)=sin(χ)CTF_{\text{ideal}}(q) = \sin(\chi)

De sinusfunctie varieert tussen -1 en +1, wat leidt tot een periodieke omkering van het contrast, oftewel de zogenaamde Thon-ringen. Dit fenomeen verklaart waarom het fysiek onmogelijk is om een object met maximaal fasecontrast over een breed resolutiebereik in beeld te brengen. In het bijzonder rond de nulpunten van de CTF, waar CTFideal(q) = 0, is er geen contrast, en dus geen beeldinformatie voor die ruimtelijke frequentie. Dit verklaart ook waarom er informatieverlies optreedt bij deze nulpunten van de CTF.

Hoewel er geen oplossing bestaat voor dit verlies in fase-informatie, kan men wel experimenten zodanig afstemmen dat het maximale fasecontrast wordt bereikt. Door het object onder verschillende defocuswaarden Δz te beeldden, verschuiven de nulpunten van de CTF, en wanneer de metingen worden gecombineerd, kan fasecontrast over het gehele resolutiebereik beschikbaar worden gemaakt. Dit betekent dat een goede afstemming van de defocusinstellingen essentieel is voor het verkrijgen van maximaal fasecontrast.

Als het object onder verschillende negatieve Δz-waarden wordt gefotografeerd, zoals zichtbaar in de CTF-curves voor grote, tussenliggende en kleine negatieve Δz-waarden, kan men de eerste nulpunten verschuiven naar kleinere ruimtelijke frequenties, wat de signaaloverdracht verbetert. Dit proces zorgt ervoor dat het eerste passband – de gebieden tussen elk paar van nulpunten – zo breed mogelijk wordt, zodat zoveel mogelijk informatie behouden blijft.

Bij cryo-EM wordt de ideale defocus waarde voor optimale beeldkwaliteit de zogenaamde Scherzer-defocus, welke gegeven wordt door:

ΔzScherzer=1.15Csλ\Delta z_{\text{Scherzer}} = 1.15 \cdot \frac{C_s}{\lambda}

De Scherzer-defocus zorgt voor een maximale breedte van het eerste passband, waardoor de signaaloverdracht van het object naar het vergrote beeld optimaal is.

Toch, zelfs met de Scherzer-defocus, is er altijd een verzwakking van de signaalintensiteit bij hoge resoluties, veroorzaakt door intrinsieke beperkingen van de microscoop en het monster, zoals de spreiding van de bron, chromatistische en sferische aberraties, detectorimperfecties en verplaatsing van het monster. Dit resulteert in een demping van het fasecontrast bij grotere ruimtelijke frequenties, wat de hogere resolutie-informatie verliest.

Samenvattend is het essentieel dat een TEM-microscoop optimaal wordt afgesteld op de juiste defocuswaarde, bij voorkeur de Scherzer-defocus, om zowel het fasecontrast als de resolutie van de verkregen beelden te maximaliseren. Het beheersen van de CTF en het afstemmen van de experimentele instellingen zijn dus van cruciaal belang voor het verkrijgen van de hoogste kwaliteit beelden in de elektronenmicroscopie.

Hoe kunnen moleculaire krachten de stabiliteit en vouwing van eiwitten beïnvloeden?

De interactie tussen krachten en biomoleculen is een fascinerend gebied van onderzoek. Het gebruik van technieken zoals de atomaire krachtmicroscopie (AFM), optische en magnetische pincetten maakt het mogelijk om de krachten die betrokken zijn bij de vouwing, ontvouwing en interactie van moleculen op het niveau van een enkele molecuul te bestuderen. Deze technieken hebben een revolutionaire impact gehad op het begrip van de mechanische eigenschappen van biomoleculen, zoals eiwitten en nucleïnezuren, en bieden diepgaande inzichten in de dynamica van moleculaire processen.

Een voorbeeld hiervan is de studie van de mechanische vouwing en ontvouwing van membraaneiwitten, die een cruciale rol spelen in tal van biochemische processen. Door atomaire krachtmicroscopie te gebruiken, kunnen onderzoekers de krachten meten die de structuur van een enkel eiwit beïnvloeden. Deze techniek maakt het mogelijk om de invloed van kracht op de stabiliteit van het eiwit te bestuderen en zelfs om de verschillende stadia van het vouwingproces te volgen.

Een andere techniek, de magnetische pincet, wordt vaak gecombineerd met fluorescente spectroscopie om de krachten die de vouwing van nucleïnezuren zoals RNA beïnvloeden, te meten. Deze combinatie stelt wetenschappers in staat om de vouwing van specifieke RNA-structuren te volgen, bijvoorbeeld bij de HIV TAR RNA, en om te begrijpen hoe krachten de kinetiek van het vouwen beïnvloeden.

De rol van krachten in de ontvouwing van biomoleculen is niet alleen beperkt tot eiwitten en nucleïnezuren, maar heeft ook implicaties voor ons begrip van moleculaire motoren en enzymatische processen. Onderzoek naar het effect van krachten op de werking van enzymen zoals topoisomerase, dat betrokken is bij de ontspanning van DNA-supercoilings, biedt nieuwe inzichten in de manier waarop deze processen worden gereguleerd en hoe medicijnen deze mechanismen kunnen beïnvloeden.

Bijvoorbeeld, de toepassing van optische pincetten bij de bestudering van DNA-relaxatie door topoisomerase IV maakt het mogelijk om de interactie van DNA met deze enzymen te onderzoeken en te begrijpen hoe krachten de richting van het enzym beïnvloeden. Dit soort experimenten draagt bij aan het begrijpen van de moleculaire mechanismen achter essentiële biologische processen zoals transcriptie en DNA-reparatie.

Verder gaan onderzoekers verder met het gebruik van geavanceerde methoden zoals de combinatie van AFM met force-mapping om de stabiliteit van specifieke biomoleculaire structuren te karakteriseren. Het onderzoeken van moleculaire interacties, zoals de dimerisatie van bacteriorhodopsine, helpt wetenschappers te begrijpen hoe de vorming van moleculaire complexen de mechanische stabiliteit van eiwitten beïnvloedt.

Wat deze technieken zo krachtig maakt, is hun vermogen om de krachten op te vangen die de natuurlijke bewegingen van moleculen sturen, zelfs op het niveau van individuele moleculen. Dit biedt gedetailleerde gegevens over de structurele en dynamische eigenschappen van biomoleculen, en biedt een diepgaande benadering voor het bestuderen van complexe biologische systemen.

Deze benaderingen kunnen zelfs waardevolle inzichten opleveren voor de ontwikkeling van therapeutische strategieën. Het bestuderen van de invloed van krachten op de vouwing en stabiliteit van eiwitten kan bijvoorbeeld helpen bij het ontwerpen van medicijnen die specifiek gericht zijn op het beïnvloeden van eiwitstructuren, bijvoorbeeld door het stimuleren van de vouwing of het voorkomen van schadelijke ontvouwing.

Het begrijpen van de moleculaire mechanica van eiwitten en nucleïnezuren door middel van force-spectroscopie biedt een ongekend gedetailleerd beeld van de biologisch relevante krachten die essentiële cellulaire processen aandrijven. Dit is niet alleen van belang voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, maar heeft ook verstrekkende gevolgen voor de geneeskunde en de farmaceutische wetenschappen.

Bij het toepassen van deze technieken is het belangrijk om te beseffen dat de interacties die worden gemeten vaak zeer contextafhankelijk zijn. Moleculen die in een bepaalde biologische omgeving functioneren, kunnen zich anders gedragen dan wanneer ze geïsoleerd worden bestudeerd. Ook kunnen de krachten die tijdens deze experimenten op moleculen worden uitgeoefend, de eigenschappen van die moleculen op een manier beïnvloeden die niet altijd weerspiegelt hoe ze zich in een levende cel zouden gedragen. Daarom moeten de resultaten van dit soort experimenten altijd in de juiste context worden geïnterpreteerd.