Freud benadrukt de onlosmakelijke band tussen het individu en de groep. Voor hem is de psyche van het individu altijd verweven met de sociale context waarin het zich bevindt. Het idee dat de geest van een individu puur individueel is, is volgens Freud niet houdbaar. Integendeel, elke psychologische structuur van een individu heeft zijn wortels in sociale interacties, en deze interpersoonlijke dynamieken vormen de basis van individuele ontwikkeling. Van bij de geboorte is de menselijke psyche doordrongen van de invloed van anderen, hetzij als rolmodellen, helpers of tegenstanders. Dit maakt het noodzakelijk om zowel de individuele als de sociale dimensie van de menselijke geest te bestuderen.

Freud stelt dat de menselijke geest niet in isolatie kan worden begrepen, omdat "andere mensen" altijd aanwezig zijn in het mentale leven van het individu. De relaties van het individu met anderen, zijn of haar plaats binnen een groep, zijn fundamenteel voor de psychologische ontwikkeling. Deze relaties creëren "sociale fenomenen" en vormen de basis voor wat Freud beschouwt als groepspsychologie. Het individu is niet slechts een onafhankelijk entiteit, maar een "lid van een ras, een natie, een kaste, een beroep, een instelling, of als onderdeel van een menigte die op een bepaald moment voor een specifiek doel is georganiseerd."

Daarnaast werpt Freud de vraag op of er zoiets bestaat als een "sociale instinct," een drang die specifiek door de groepsdynamiek wordt beïnvloed. Hij vraagt zich af of dit sociale instinct "primitief" is, of dat het ontwikkeld wordt door de invloed van de familie. Het is niet moeilijk in te zien dat een dergelijke sociale conditionering, waarbij de individuele verlangens en driften op een bepaalde manier worden beïnvloed door de groepsnormen, een diepgaande invloed heeft op de mentale gesteldheid van het individu.

Freud maakt een interessante verschuiving door in zijn denken over de relatie tussen individu en groep. Hij stelt dat in een groep, de heterogeniteit van individuele verlangens en ideeën "onderdrukt" wordt door de homogeniteit van de groepsdynamiek. In een groepscontext lijkt het alsof de "onderbewuste fundamenten" van het individu naar voren komen, terwijl de morele en sociale normen die het individu normaal gesproken in bedwang houden, vervagen. De psychologische emancipatie die in groepsverband kan optreden, maakt de weg vrij voor de "verdwijning van geweten" en verantwoordelijkheid, wat het individu in staat stelt om instincten en verlangens die anders misschien onderdrukt zouden worden, meer openlijk te uiten.

Dit proces van groepsbeïnvloeding leidt vaak tot wat Freud beschrijft als een "hypnotische" toestand waarin de individuen in de groep zich onder invloed van de groepsdynamiek bevinden. De groep heeft de capaciteit om de kritische vermogens van het individu te ondermijnen, waarbij het gedrag en de emoties van de groep vaak eenvoudig en onbezorgd zijn, zonder twijfel of onzekerheid. Dit fenomeen komt vaak voor bij politieke bijeenkomsten of massa-evenementen, waarbij de gevoelens van de deelnemers zich collectief manifesteren in een toestand van overmatige opwinding en oncontroleerbare impulsen.

Freud haalt ook Le Bon aan, die beschrijft hoe de deelname aan een groep het individu "verlaging" in de beschaving doet ondergaan. Alleen, zou men zeggen, is het individu vaak een beschaafd persoon, maar in de massa wordt hij of zij een "barbaar", een wezen dat handelt op basis van instinct en zonder rationeel denken. Dit roept vragen op over de aard van cultuur en beschaving in groepscontexten. Waarom en hoe verandert het individu van een beschaafd wezen naar een instinctieve handeling wanneer het zich in een groep bevindt?

Freud antwoordt door de groep niet te beschouwen als een entiteit met dezelfde cognitieve en gedragsvermogen als het individu. In plaats daarvan ziet hij de groep als een entiteit die onderworpen is aan de gezamenlijke emoties van haar leden. Deze emoties zijn vaak eenvoudig en overdreven, en de groep "denkt in beelden", zonder de kritische beoordeling die bij individuen vaak wel aanwezig is. De groep is vrij van twijfel en onzekerheid, wat de grondslag vormt voor groepsdenken en de onderdrukking van tegenstrijdige meningen.

Er ontstaat een fascinerend spanningsveld tussen de morele normen van de groep en die van het individu. Terwijl de groep als geheel moreel kan handelen, kan het individuele gedrag ver worden verwijderd van de normen van de groep, vooral wanneer een demagoog de emoties van de menigte aanwakkert. Freud maakt duidelijk dat de intellectuele vermogens van een groep vaak lager zijn dan die van een individu, maar de ethiek van de groep kan soms zowel hoger als lager zijn dan die van het individu. Groepen kunnen morele normen implementeren die boven die van het individu uitsteken, maar ook in gevaarlijke extremen vervallen wanneer demagogen de groep naar geweld of destructieve daden aansteken.

In de context van de groep ziet Freud het individu als ontvankelijk voor groepsdruk en de afwezigheid van persoonlijke verantwoordelijkheid. Peer pressure maakt het voor individuen mogelijk om hun eigen gedrag niet kritisch te beoordelen, wat de ethische standaard van het individu aantast. Dit ondermijnt de verantwoordelijkheid die een individu zou moeten voelen voor zijn of haar acties. De effecten van groepsbeïnvloeding zijn dus tweeledig: het maakt het individu los van zijn of haar persoonlijke morele overtuigingen, maar versterkt tegelijkertijd de emotionele verbondenheid met de groep.

In de groepsdynamiek wordt de identificatie met anderen zo sterk dat individuen zich vaak meer in harmonie willen bevinden met de groep dan tegen hun eigen overtuigingen in te gaan. Freud introduceert een interessante dimensie van liefde en verbondenheid in de context van de groep. Deze emotionele "liefdesrelaties" kunnen de groepscohesie versterken, terwijl tegelijkertijd de distinctie van het individu wordt opgeofferd voor de collectieve harmonie.

Freud stelt dat de kracht die een groep bij elkaar houdt niet intellectueel is, maar emotioneel, meer specifiek door de werking van "Eros", de levensdrift die alles in de wereld bij elkaar houdt. In een groep verliezen individuen hun eigen uniciteit, maar vinden ze een gemeenschappelijke emotionele verbinding die hen samenbindt. Deze dynamiek leidt niet alleen tot de onderdrukking van individuele verlangens en verlangens, maar bevordert ook een sterke sociale cohesie, waarbij de leden zich minder geneigd voelen om tegen de groepsnormen in te gaan.

Hoe Verschillende Delen van de Menselijke Geest Gedrag en Hypocrisie Beïnvloeden

Het menselijk gedrag is ingewikkeld, wat niet betekent dat het niet te begrijpen valt, maar eerder dat het niet eenvoudig is om het te reduceren tot simpele oorzakelijke verbanden. De hersenen, gezien vanuit het perspectief van evolutionary psychology, werken niet altijd in perfecte harmonie. Verschillende delen van de hersenen zijn namelijk ontworpen voor verschillende doeleinden en evolueren op verschillende manieren, afhankelijk van de omgeving en de tijdsperiode waarin ze zich bevinden. Dit verklaart waarom menselijke beslissingen, acties en zelfs morele oordelen niet altijd consistent zijn en soms zelfs tegenstrijdig kunnen lijken.

Een belangrijk aspect van het functioneren van de hersenen is het concept van neuroplasticiteit: de capaciteit van de hersenen om zich aan te passen aan veranderingen, zoals traumatische ervaringen, zowel op individueel niveau als intergenerationeel. Dit betekent dat de effecten van trauma niet alleen in het individu zelf kunnen worden waargenomen, maar ook in de volgende generaties. In die zin speelt de evolutie een cruciale rol in het vormgeven van onze hersenstructuren, maar ook in het ontwikkelen van mechanismen die overleven mogelijk maken.

In dit licht moeten we ons gedrag niet simpelweg begrijpen als logisch of consistent. Onze hersenen bevatten meerdere "modules", zoals Kurzban ze noemt, die allemaal verschillende functies hebben en relatief onafhankelijk van elkaar werken. Deze modules zijn specifiek ontworpen voor bepaalde overlevingsdoelen, zoals het vermijden van gevaar of het bevorderen van reproductieve voordelen. Sommige van deze modules kunnen zelfs met elkaar in conflict zijn, wat verklaart waarom mensen soms irrationele of zelfs hypocriete keuzes maken. In plaats van naar het brein als één geïntegreerd systeem te kijken, moeten we ons realiseren dat het bestaat uit afzonderlijke delen die elk hun eigen strategische doelen hebben.

Het idee van hypocrisie, bijvoorbeeld, is een direct gevolg van dit proces. We kunnen morele verontwaardiging uiten over een bepaald gedrag, maar onszelf vervolgens schuldig maken aan hetzelfde gedrag. Dit kan worden verklaard door de manier waarop de verschillende modules in de hersenen met elkaar kunnen “oneens” zijn over wat moreel juist is. Het brein heeft niet altijd dezelfde informatie over wat goed of slecht is, en daardoor kunnen we inconsistent reageren. Dit maakt het moeilijk om menselijke acties te beoordelen zonder rekening te houden met de onderliggende conflicten in de hersenen.

Volgens Kurzban is het verkeerd om te veronderstellen dat menselijke besluitvorming altijd consistent is. In plaats daarvan moeten we begrijpen dat ons gedrag vaak het resultaat is van interne conflicten en dat wat we als hypocriet beschouwen, vaak het gevolg is van de manier waarop verschillende delen van onze hersenen met elkaar omgaan. De vraag of deze inconsistenties als hypocriet moeten worden bestempeld, hangt af van de context en het vermogen om de interne dynamiek van de hersenen te begrijpen.

Deze benadering gaat verder dan de klassieke mechanistische visie op het brein en sluit meer aan bij een computermodel, waarbij de hersenen worden gezien als een apparaat dat verschillende subroutines uitvoert. Elk van deze subroutines heeft een specifieke functie, maar werkt vaak onafhankelijk van andere, wat kan leiden tot inconsistente of tegenstrijdige reacties. Dit mechanistische model biedt inzicht in waarom we soms irrationele keuzes maken: de hersenen verwerken verschillende soorten informatie op verschillende manieren, en deze informatie hoeft niet altijd met elkaar in overeenstemming te zijn.

De benadering van de menselijke geest als een reeks gespecialiseerde mechanismen die zijn geëvolueerd voor overleving biedt een kader voor het begrijpen van waarom mensen bepaalde gedragingen vertonen, zelfs als ze in strijd lijken met hun beleden waarden. De nadruk ligt hier niet op de geest als een eenheid die altijd naar de waarheid zoekt, maar eerder als een verzameling van modules die zijn ontworpen om in specifieke situaties effectief te reageren. Dit brengt ons terug naar de basisprincipes van evolutionaire psychologie, waarin de focus ligt op de ontwikkeling van die mechanismen die het overleven van de soort bevorderen.

In dit kader is het belangrijk om te begrijpen dat de hersenen van de mens zijn geprogrammeerd om zichzelf te beschermen, niet per se om de waarheid te achterhalen. De modules in ons brein zijn ontworpen om ons in leven te houden, en hoewel ze mogelijk leiden tot gedrag dat we als hypocriet beschouwen, is het belangrijk te beseffen dat dit gedrag kan voortkomen uit conflicterende overlevingsstrategieën. De vraag is niet of we hypocrieten zijn, maar hoe de verschillende hersenmodules samenwerken (of juist niet samenwerken) om onze keuzes en gedragingen te sturen.

De evolutie van de hersenen heeft dus niet alleen geleid tot een complexer cognitief systeem, maar heeft ook de basis gelegd voor interne conflicten en inconsistenties in ons gedrag. Dit betekent dat we moeten accepteren dat ons gedrag vaak niet volledig te verklaren is door één uniforme gedachtegang of set van waarden, maar dat het het resultaat is van de werking van verschillende systemen die soms met elkaar concurreren om onze acties en beslissingen te sturen.

Hoe werkt de modulariteit van de geest en waarom bestaan tegenstrijdigheden in ons denken?

De specter van menselijke mechanisering, geïnspireerd door metaforen van mechanische klokken en luchtpompen uit de wetenschappelijke revoluties van de zeventiende eeuw, blijft onderzoekers bezighouden. Kurzban biedt een verklaring door te focussen op de “informationele inkapseling” van verschillende modules in de hersenen, waardoor het mogelijk is dat de geest tegelijkertijd tegenstrijdige zaken kan representeren zonder dat deze tegenstrijdigheden ervaren worden als zodanig. Deze inkapseling zorgt ervoor dat informatie afgesloten blijft van andere modules, wat betekent dat vele tegenstrijdigheden naast elkaar kunnen bestaan binnen één brein zonder dat deze elkaar beïnvloeden.

De kern van dit model is dat hersenmodules gescheiden en functioneel geïsoleerd zijn, wat leidt tot de mogelijkheid van contradicties die niet opgemerkt worden door een overkoepelend bewustzijn, simpelweg omdat zo’n uniform perspectief ontbreekt. De geest werkt gelijktijdig op verschillende niveaus en regio’s, die zo strikt gescheiden blijven dat er geen enkel standpunt is waaruit de tegenstrijdigheid zichtbaar wordt. Dit impliceert een fundamenteel ander beeld van het denken dan het klassieke idee van een eenduidige, coherente en logische geest.

Deze scheiding van modules is volgens Kurzban evolutionair gezien geen toeval, maar functioneel: het voorkomt dat de modules elkaar afleiden of verstoren. Net zoals in klassieke economische theorieën de arbeidsverdeling leidt tot een verhoogde efficiëntie, geldt dat de gescheiden werking van modules elk onderdeel individueel efficiënter maakt en het geheel effectiever. Nog opmerkelijker is het idee dat modules zelfs baat kunnen hebben bij het hebben van “onjuiste” informatie. Wat als informatie verkeerd is? Vanuit wiens perspectief? Zonder een alomvattend zichtpunt is het begrip van waarheid relatief, en modules kunnen, ondanks hun discrepanties, elk hun eigen functionele waarheid hebben.

Deze vermeende evolutionaire strategie om modules van elkaar te isoleren — en slechts in uitzonderlijke gevallen te verbinden — maakt het mogelijk dat de geest niet altijd een samenhangende realiteit hoeft te construeren. Dit verklaart bijvoorbeeld ook waarom ondernemers met een overmatig vertrouwen, ondanks ogenschijnlijke irrationele risico’s, toch succesvol kunnen zijn: hun “onjuiste” overtuigingen blijken in bepaalde contexten juist functioneel. Kurzban stelt dat de standaardtoestand in de hersenen juist het ontbreken van informatie-uitwisseling is; verbindingen ontstaan alleen als dit een voordeel oplevert voor het functioneren.

Dit model stelt een radicaal ander mensbeeld voor dan de traditionele, waar men vaak de focus legt op interne conflicten en tegenstrijdigheden in het denken. Waar filosofen zich zorgen maken over inconsistenties in het zelf, toont deze benadering een veel harmonischer beeld: de verschillende modules hoeven niet met elkaar te concurreren omdat ze effectief gescheiden blijven. De geest omvat dus een complex samenspel van functies die elk hun eigen logica volgen zonder noodzakelijk te hoeven synchroniseren.

Daarnaast benadrukt Kurzban een “public relations”-aspect van het zelf: bepaalde modules zijn ontworpen om het zelf zo voordelig mogelijk aan anderen te presenteren. Deze zelfpresentatie is niet alleen sociaal functioneel maar vereenvoudigt ook de complexiteit van ons wezen, door een coherent en positief beeld uit te dragen ondanks interne tegenstrijdigheden. Modules zijn geëvolueerd om strategieën te ontwikkelen die passen bij relevante problemen, en gezien sociale interacties vaak complexe, verschillende rationele domeinen omvatten, worden deze strategieën geoptimaliseerd om sociaal succes te maximaliseren.

Volgens dit model bestaat er geen “genuinere” of “echtere” module van het zelf. Geen enkele module vertegenwoordigt het individu in zijn geheel; wat we als persoonlijkheid ervaren, is een samengesteld geheel van fragmentarische functies en representaties. Pogingen om een diepere, ware kern van het zelf te vinden, lijken daardoor overbodig of zelfs misleidend. Waarheid is geen absolute norm; het gaat eerder om bruikbaarheid en overlevingswaarde, waarbij zelfs onjuiste overtuigingen hun plaats kunnen hebben.

In sociale contexten is het vaak voordelig dat sommige modules systematisch bevooroordeelde of zelfs foutieve informatie bevatten. Dergelijke bias kan bijvoorbeeld angst en terughoudendheid verminderen, en kwetsbaarheid aanmoedigen waar voorzichtigheid eerder gepast zou zijn. Dit sluit aan bij het idee van de zelfpresentatie, waar het doel is om bij anderen een zo positief mogelijke indruk te maken, ook al is dit gebaseerd op onvolledige of incorrecte informatie.

Belangrijk om te begrijpen is dat deze theorie een diepgaande verschuiving markeert in hoe we over het zelf en de geest denken: het zelf is niet één samenhangend geheel, maar een verzameling van deels onafhankelijke systemen, elk met hun eigen perspectief en logica. Dit heeft verstrekkende implicaties voor hoe we identiteit, bewustzijn en zelfkennis benaderen. Het stelt ook dat de coherentie die we ervaren een sociale constructie is, een product van interacties tussen verschillende hersenfuncties en hun evolutionaire doelen, eerder dan een objectief gegeven.

Hoe Inzicht in de 'Passerende' Ervaring Onszelf en Anderen Kan Veranderen

De filosofie rondom het idee van ‘passing’, oftewel het aannemen van een andere identiteit om in de samenleving te integreren of om een sociaal voordeel te behalen, is complex en gelaagd. Dit concept gaat verder dan eenvoudige ideeën van bedrog of hypocrisie, en raakt aan diepgaande vragen over identiteit, ethiek en de menselijke conditie. In deze context wordt ‘passing’ niet alleen beschouwd als een morele daad van verraad of verraderlijk gedrag, maar als een reactie op de complexiteit van de sociale en politieke wereld waarin individuen zich bevinden.

Veel filosofen, waaronder diegene die de gevolgen van ‘passing’ onderzoeken, wijzen erop dat de samenleving, door haar onvermijdelijke complexiteit, geen uniforme antwoorden biedt op de morele dilemma’s waarmee individuen geconfronteerd worden. Het onderscheid tussen wat moreel toegestaan is en wat niet, is vaak vaag en onduidelijk, vooral wanneer de keuze wordt gedwongen door sociale structuren die buiten de controle van het individu liggen. In deze zin wordt het idee van ‘passing’ als een strategie van overleving niet simpelweg een kwestie van moraliteit, maar eerder een manier van omgaan met de onvermijdelijke beperkingen die de samenleving stelt.

‘Passing’ kan, zoals wordt opgemerkt door verschillende filosofen, voor de betrokkenen niet alleen een strategie zijn voor zelfbehoud, maar ook een manier om verder te navigeren binnen een systeem dat hen anders zou marginaliseren of zelfs uitsluiten. Dit is een kritiek op de tendens om het slachtoffer in dergelijke situaties simpelweg verantwoordelijk te stellen voor zijn of haar keuzes. In plaats daarvan benadrukken deze filosofen dat de ethische beoordeling van ‘passing’ niet altijd zwart-wit is. In plaats van strikte morele oordelen, is er ruimte voor een meer genuanceerde benadering die de complexiteit van menselijke ervaring en sociale interactie weerspiegelt.

Een belangrijk aspect in deze discussie is de relatie tussen zichtbaarheid en onzichtbaarheid. De Franse sinoloog Anne Cheng gaat dieper in op het idee van onzichtbaarheid, dat ze koppelt aan de ervaring van raciale minderheden. Volgens Cheng is de waarde van zichtbaarheid en onzichtbaarheid in sociale contexten nooit neutraal; ze bestaan alleen in relatie tot elkaar. De wens om onzichtbaar te zijn kan een vorm van overleving zijn, maar het roept ook vragen op over identiteit en het verlangen om erkend te worden als volwaardig lid van de samenleving. De spanning tussen deze twee toestanden kan leiden tot een innerlijke strijd tussen wat het individu wil zijn en hoe het wordt gezien door anderen. Dit is vooral relevant in contexten van raciale of culturele assimilatie, waar het verlangen om onzichtbaar te zijn vaak hand in hand gaat met de wens om sociaal geaccepteerd te worden.

Cheng gaat verder door te stellen dat de filosofische en politieke uitdagingen die ‘passing’ en assimilatie met zich meebrengen, meer gaan over de dynamiek van zelfidentificatie dan over de morele vraag of het juist is om je als iemand anders voor te doen. Ze suggereert dat deze kwesties niet simpelweg in termen van goed of slecht kunnen worden begrepen, maar dat de ervaring van het proberen ‘door te passen’ de fundamentele spanningen tussen subjectiviteit en objectiviteit blootlegt. In de raciale context, bijvoorbeeld, is het idee van objectificatie in strijd met het concept van agency – het vermogen om te handelen en te beslissen over je eigen lot. Wanneer mensen ‘passen’, kunnen ze zichzelf tegelijkertijd ontkennen en omarmen, hun identiteit verbergen of juist benadrukken, afhankelijk van de situatie waarin ze zich bevinden.

De ethiek van erkenning speelt hierbij een cruciale rol. De vraag “wat betekent het om iemand te zien, en wat betekent het om jezelf gezien te worden?” brengt ons bij een dieper begrip van de manier waarop mensen zichzelf en anderen begrijpen binnen sociale netwerken. Het is een proces dat niet eenvoudigweg te categoriseren valt als authentiek versus nep, waarheid versus leugen, of loyaliteit versus verraad. In plaats daarvan is het een continuüm van sociaal camouflage, waarin de zoektocht naar ontologische bevrediging of zelfs noodzaak door individuen die zich aanpassen, kan leiden tot een heroverweging van de snelle morele veroordelingen die vaak gepaard gaan met assimilatie of passing.

Het is belangrijk te beseffen dat de verlangens en handelingen die aan ‘passing’ ten grondslag liggen, vaak niet zozeer een kwestie zijn van opzettelijke bedrog, maar eerder van een pragmatische aanpassing aan de omstandigheden van het leven. In een wereld waar de macht om een identiteit te claimen vaak niet gelijk is verdeeld, kunnen de keuzes van wie zich aanpast of zichzelf verbergt worden begrepen als een poging om zichzelf te beschermen tegen de harde realiteiten van racisme, sociaal stigma of discriminatie. Deze acties moeten dus niet alleen als morele keuzes worden beschouwd, maar ook als overlevingsstrategieën binnen een vaak vijandige samenleving.

De filosofie van ‘passing’ benadrukt dat sociale maskers niet altijd eenvoudigweg verworpen kunnen worden zonder de diepgaande gevolgen die ze voor het individu hebben. Het proces van zichzelf transformeren om te overleven in een wereld die vaak bevooroordeeld is, is een van de moeilijkste keuzes die iemand kan maken. Deze keuze, hoewel soms controversieel, zou begrepen moeten worden in de bredere context van sociale rechtvaardigheid, persoonlijke overleving en de complexe relatie tussen zelfbehoud en identiteit. Het is een kwestie van complexiteit en nuance, niet van simpele morele veroordelingen.