De rol van de Enterprise binnen het raamwerk van de VN-Zeerechtconventie (UNCLOS) blijft een onderwerp van juridische en institutionele precisering. De bepalingen die haar functioneren reguleren, zijn fragmentarisch, vaak impliciet, en laten ruimte voor interpretatie, vooral in het licht van het ontbreken van uitgewerkte regelgeving over gezamenlijke ondernemingen en technologieoverdracht.
Hoewel de Raad verplicht is de Enterprise in staat te stellen om effectief deel te nemen aan diepzeemijnbouw, is onduidelijk hoe dit in de praktijk vorm zal krijgen. Artikel 9, lid 2 van Bijlage III verplicht de Enterprise om ontwikkelingslanden en hun onderdanen de kans te bieden op effectieve deelname aan gezamenlijke ondernemingen. Echter, noch de geconsolideerde tekst noch de ontwerpregels bieden duidelijkheid over de voorwaarden waaronder deze samenwerkingen tot stand komen of hoe technologieoverdracht hierin moet worden geregeld.
De bepalingen rond stimulansen, zoals genoemd in DR 63, stellen dat de Raad op aanbeveling van relevante commissies financiële prikkels mag bieden aan contractanten die gezamenlijke regelingen met de Enterprise aangaan. Deze stimulansen moeten echter verenigbaar zijn met de toepasselijke normen en richtlijnen, wat in de praktijk betekent dat commerciële logica leidend blijft binnen zulke constructies.
De oorspronkelijke vrees van industriële staten dat de Enterprise een voorkeursbehandeling zou genieten, heeft geleid tot een hervorming waarbij de Enterprise nu onder dezelfde verplichtingen valt als iedere andere contractant. Er is geen verplichting meer voor Staten om een mijnlocatie van de Enterprise te financieren zoals oorspronkelijk voorgeschreven in Bijlage IV, artikel 11, lid 3. In plaats daarvan moet de Enterprise, indien zij daadwerkelijk overgaat tot exploitatie, zelf financiering zoeken op de internationale kapitaalmarkt, zonder aanspraak op institutionele voorrechten.
Ten aanzien van technologieoverdracht moet de Enterprise technologie verwerven onder eerlijke en redelijke commerciële voorwaarden, via de open markt of door gezamenlijke regelingen. Indien toegang tot technologie wordt belemmerd, mag de Autoriteit contractanten en hun sponsoren verzoeken samen te werken met de Enterprise of ontwikkelingslanden. Deze verplichting tot samenwerking blijft echter onderworpen aan de bescherming van intellectuele eigendomsrechten. De notie van ‘eerlijke en redelijke commerciële voorwaarden’ is cruciaal maar tegelijkertijd juridisch ongedefinieerd, net zoals het begrip 'technologie' zelf, dat in de geconsolideerde tekst geen definitie meer kent na de verwijdering van paragraaf 8 van artikel 5 in Bijlage III.
Een beslissend moment in de ontwikkeling van de Enterprise is haar institutionele verzelfstandiging ten opzichte van het Secretariaat van de Autoriteit. Volgens het Akkoord van 1994 kan dit proces op twee manieren in gang worden gezet: door een aanvraag voor een gezamenlijke onderneming met de Enterprise of door goedkeuring van een werkplan voor exploitatie van een andere entiteit. Wanneer een gezamenlijke onderneming in lijn is met ‘gezonde commerciële principes’, moet de Raad een richtlijn uitvaardigen waarin de onafhankelijke werking van de Enterprise wordt vastgesteld. Ook hier blijft de interpretatie van ‘gezonde commerciële principes’ open.
De interim Directeur-Generaal speelt hierin een sleutelrol door de noodzakelijke stappen te zetten richting onafhankelijk functioneren van de Enterprise. DR 5 bevestigt dat de Enterprise zelfstandig of via een gezamenlijke regeling aanvragen mag indienen voor werkplannen, wat impliciet haar toekomstige rol in de exploitatie onderstreept.
De Economische Planningscommissie, belast met het beschermen van ontwikkelingslanden tegen negatieve marktgevolgen van diepzeemijnbouw, is nog steeds niet operationeel. Hoewel de juridische en technische commissie tijdelijk deze taak vervult, blijft het functioneren van deze commissie een punt van discussie. In 2020 werd aanbevolen om de commissie vóór goedkeuring van het eerste werkplan te operationaliseren, om tijdig economische impacts te analyseren. Tot op heden heeft de Raad echter geen definitieve beslissing genomen, ondanks aandringen van onder meer de Afrikaanse Groep en GRULAC, die de oprichting van de commissie als voorwaarde stellen voor de exploitatieregels.
Wat essentieel blijft voor de lezer is het inzicht dat de Enterprise slechts functioneert binnen de grenzen van commerciële logica, zonder institutionele privileges, en onderworpen aan marktmechanismen. De balans tussen institutionele structuur en marktwerking is fragiel, en veel bepalingen blijven afhankelijk van toekomstige politieke keuzes en interpretatieve ruimte binnen het juridische kader van het Zeerechtverdrag. Zonder heldere definities en dwingende verplichtingen bestaat het risico dat de beoogde gelijkheid van toegang en deelname voor ontwikkelingslanden slechts formeel blijft. De operationalisering van organen zoals de Economische Planningscommissie en de daadwerkelijke onafhankelijkheid van de Enterprise zijn daarom niet slechts technische stappen, maar fundamentele voorwaarden voor de legitimiteit en effectiviteit van het regime voor diepzeemijnbouw.
Wat zijn de sociale en economische effecten van diepe-ze mijnbouw?
De ontwikkelingen in de technologie voor diepe-ze mijnbouw (DSM) kunnen leiden tot innovaties die sectoren met elkaar verbinden, met voordelen die zich uitstrekken tot offshore windenergie, getijdenenergie, telecommunicatie en marien onderzoek. Het is mogelijk dat andere commerciële activiteiten, zoals internationale scheepvaart en diepzeevissen, naast diepe-ze mijnbouw kunnen bestaan, al kan dit enkel in de gebieden buiten de mijnlocaties zelf. Dit biedt kansen, maar roept tegelijkertijd een aantal belangrijke vragen op over de ecologische en sociale gevolgen.
Wanneer we diepzeemijnbouw vergelijken met landmijnbouw, worden er enkele significante verschillen opgemerkt. Terwijl de mineralen op land steeds schaarser en moeilijker te winnen worden, biedt de oceaan een potentieel onontgonnen reservoir van mineralen zoals polymetallische knooppunten, die meerdere metalen bevatten. De mijnbouwmethoden, zoals het ontgraven van de zeebodem en het verpompen van aarde, veroorzaken echter aanzienlijke milieu-impact, zowel binnen als buiten de mijnlocatie, waarbij de oceaanbodem ernstig kan worden verstoord. Bij landmijnbouw komt het verlies van habitat vaak door de verplaatsing van grote hoeveelheden aarde, terwijl diepzeemijnbouw mogelijk soortgelijke schade kan aanrichten, maar dan in een kwetsbaar marien ecosysteem. Toch zijn er mogelijkheden om ecologische herstelmaatregelen in te voeren, zoals het opnieuw inzaaien van kunstmatige knooppunten om de biodiversiteit terug te brengen.
Wat betreft de sociale gevolgen zijn de eerste tekenen van de diepzeemijnbouw voornamelijk gericht op werkgelegenheid en zakelijke kansen, zowel direct als indirect. Van de directe werkgelegenheid in mijnbouw- en scheepvaartactiviteiten tot de indirecte kansen voor leveranciers van apparatuur, onderhoudscontractanten, havenservices, en IT-professionals, zal de sector nieuwe markten aansteken. Ondanks de economische kansen, is het belangrijk om een sociaal impactonderzoek (SIA) uit te voeren, om de mogelijke negatieve effecten voor de lokale gemeenschappen te evalueren. De verwachting is dat er geen gedwongen verplaatsingen van gemeenschappen nodig zullen zijn, aangezien er geen grote infrastructuur vereist is zoals bij landmijnbouw, maar het monitoren van de sociale impact blijft cruciaal.
Een ander belangrijk aspect van de sociale impact is het delen van de opbrengsten van de diepzeemijnbouw. Wanneer de mijnbouwactiviteiten plaatsvinden binnen de exclusieve economische zone (EEZ) van een land, worden de voorwaarden voor het delen van de opbrengsten gereguleerd door de overeenkomst tussen de staat en de uitvoerder. Echter, volgens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (UNCLOS) worden de diepzeemineralen in internationale wateren beschouwd als ‘gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid’, wat betekent dat de opbrengsten ten goede moeten komen aan de hele mensheid. Er worden momenteel mechanismen ontwikkeld om de verdeling van de voordelen van de mijnbouw te regelen, evenals voorstellen voor het oprichten van een zeebodemduurzamheidsfonds, waarmee de wereldgemeenschap hopelijk de negatieve gevolgen van de mijnbouw kan verzachten.
Diepzeemijnbouw biedt ook nieuwe uitdagingen voor het beschermen van het milieu. De risico’s van ernstige schade aan mariene ecosystemen moeten worden gemitigeerd, waarbij bedrijven en staten verantwoordelijk zijn voor het naleven van nationale en internationale richtlijnen. Dit vraagt om innovaties die niet alleen economische voordelen bieden, maar ook strikte milieuverantwoordelijkheid waarborgen. Het stellen van verantwoordelijkheden en verplichtingen voor bedrijven die betrokken zijn bij diepe-ze mijnbouw zal essentieel zijn voor de toekomst van deze industrie.
Hoewel de commerciële exploitatie van diepe-ze mijnbouw tot nu toe nog niet van de grond is gekomen, heeft de technologie zich in de afgelopen decennia wel verder ontwikkeld. Dit heeft geleid tot vooruitgangen die mogelijk de weg vrijmaken voor een nieuwe industrie die, als het goed wordt beheerd, kan bijdragen aan de vervulling van de VN-agenda 2030. Het pad naar commerciële exploitatie van deze middelen is echter lang en complex, en het zal een grondige afweging van zowel de economische voordelen als de ecologische risico’s vereisen.
Het is ook van belang om te begrijpen dat diepzeemijnbouw niet zomaar de oplossing zal zijn voor de wereldwijde vraag naar mineralen, zoals vaak wordt voorgesteld. De technologische, ecologische en ethische uitdagingen die ermee gepaard gaan, moeten grondig worden overwogen. De ontwikkeling van de industrie zal in grote mate afhangen van de bereidheid van landen en bedrijven om de juiste balans te vinden tussen economisch gewin en ecologische bescherming, wat de duurzaamheid van de sector op de lange termijn bepaalt.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский