De laatste weken van Trumps presidentschap brachten pijnlijk duidelijk naar voren hoezeer de Republikeinse Partij zich onder zijn leiding had losgemaakt van traditionele normen en maatschappelijke instituties. Trumps beweringen dat de verkiezingen van 2020 hem waren “afgenomen” door manipulatie van stemmachines en briefstemmen in cruciale staten, bleken niet op bewijs te berusten maar werden door conservatieve media massaal versterkt. Terwijl het officiële proces van stemtelling op 6 januari 2021 plaatsvond, bleef Trump volharden dat het Congres de bevoegdheid had om de electorale stemmen uit betwiste staten ongeldig te verklaren. Hij moedigde zijn aanhangers persoonlijk aan om naar het Capitool te komen, waar zij het gebouw bestormden, de werkzaamheden tijdelijk stillegden, politie aanvielen en parlementariërs en personeel noodgedwongen moesten evacueren.

De bestorming van het Capitool leidde tot brede veroordeling door mainstream media, intellectuelen en zelfs enkele bedrijfsleiders. Grote sociale mediaplatforms schortten Trumps accounts op en het Democratisch gecontroleerde Huis van Afgevaardigden stemde in met een tweede impeachment, nog vóór het einde van zijn termijn. Desondanks bleven veel conservatieve media en Republikeinse politici hem en soms ook de relschoppers verdedigen, stellende dat kritiek op Trump louter een weerspiegeling was van ideologische en partijdige vooringenomenheid van culturele elites. De blokkades op sociale media dienden Trump en zijn aanhangers als bewijs van vermeende discriminatie door de techindustrie, wat zij zagen als aanleiding voor overheidsregulering. Dit conflict tussen een traditioneel “zakenpartij” en een krachtig cultureel populisme illustreert hoezeer de Republikeinse Partij tijdens het Trump-tijdperk was veranderd.

De Democraten reageerden op deze veranderde politieke dynamiek met een strategische aanpassing. In een tijdperk van “negatieve partijdigheid,” waarbij loyaliteit aan een partij evenzeer voortkomt uit afkeer van de tegenstander, definieerden Democraten zich fel als anti-Trump. Dit leidde niet tot een volledige heruitvinding van de partij, maar versnelde wel bestaande trends. Zo keerde de partij tijdens de verkiezingen van 2018 en 2020 terug naar traditionele thema’s zoals gezondheidszorg, onderwijs en minimumloon, maar tegelijkertijd groeide onder activisten en donoren de focus op de culturele afkeer van Trumps racistische, seksistische en xenofobische uitingen. De massale Women’s March op Trumps eerste dag als president symboliseerde deze culturele tegenreactie.

Een tastbare uitkomst was de ongekende instroom van vrouwen als Democratische kandidaten, wat leidde tot recordaantallen vrouwelijke genomineerden en verkozenen, samen met een groeiend aandeel niet-witte vertegenwoordigers. Dit droeg bij aan een grotere diversiteit binnen de Democratische leiding, wat ook werd weerspiegeld in het nominatiebeleid van Joe Biden, die expliciet koos voor een vrouwelijke en mogelijk zwarte vicepresidentskandidaat. Hiermee weerspiegelde hij de toegenomen nadruk binnen de partij op representatie van groepen die historisch ondervertegenwoordigd zijn in hoge overheidsfuncties.

Daarnaast herformuleerden Democratische politici hun traditionele respect voor deskundigen als een expliciete reactie op Trumps minachting voor intellectuelen. Hervormingen rond kiesrecht en stemprocedures werden gepresenteerd als noodzakelijke verdedigingsmaatregelen tegen de vermeende bedreiging van de democratie door Trump en zijn aanhangers.

De langdurige polarisatie die Trump teweegbracht, beïnvloedde niet alleen de Republikeinse Partij, maar ook de Democraten. De versterking van Republikeinse kiezers in landelijke gebieden leidde tot het verdwijnen van gematigde “Blue Dog”-Democraten, terwijl de buitenwijken rondom grote steden juist progressiever werden. De activistische en financiële mobilisatie van progressieve groepen droeg bij aan het meer uitgesproken liberale profiel van de partij, waarmee een duidelijke tegenstelling ontstond tussen stedelijke en rurale electorale bases.

Het is cruciaal te begrijpen dat deze politieke verschuivingen niet louter het resultaat waren van Trumps persoonlijke stijl of beleid, maar dat zij voortkwamen uit diepgaande sociale en culturele spanningen die al lang speelden. Trumps opkomst en invloed gaven vorm aan bestaande trends en verscherpten de cultuurstrijd tot het middelpunt van het politieke debat. Deze transformatie heeft blijvende gevolgen voor de manier waarop

Hoe beïnvloedde het wantrouwen in de pandemie en politiek het vertrouwen in leiderschap tijdens de COVID-19-crisis?

Tijdens de COVID-19-pandemie ontstond er in de Verenigde Staten een opvallende dynamiek tussen volksgezondheid, politiek en publieke perceptie. Toen het CDC in april 2020 het dragen van mondkapjes aanraadde als essentiële maatregel om de verspreiding van het virus tegen te gaan, koos president Trump ervoor dit advies te relativeren. Hij benadrukte dat het slechts een richtlijn was en weigerde zelf een mondkapje te dragen, wat haaks stond op het gedrag van meer dan twee derde van de Amerikanen die aangaven mondkapjes “altijd” of “meestal” te dragen in het bijzijn van anderen. Deze houding weerspiegelde ook een sterk gepolariseerde samenleving: 71 procent van de Democraten droeg mondkapjes consistent, tegenover slechts 48 procent van de Republikeinen.

Naarmate de pandemie voortduurde, verhardden de politieke tegenstellingen zich. Trump stond openlijk tegenover zijn eigen gezondheidsfunctionarissen, zoals CDC-directeur Robert Redfield, die stelde dat een vaccin waarschijnlijk pas medio 2021 beschikbaar zou zijn en dat mondkapjes de beste verdediging tegen het virus waren. Trump corrigeerde Redfield publiekelijk en gaf aan dat diens voorspellingen onjuist waren. Deze publieke discrepantie ondermijnde het vertrouwen van het publiek in de experts. Waar in april 2020 nog ruim 80 procent vertrouwen stelde in het CDC en dr. Fauci, daalde dit vertrouwen in september van datzelfde jaar significant, vooral onder Republikeinen. Dit weerspiegelde hoe politieke partijdigheid het vertrouwen in wetenschappelijke autoriteiten kon ondermijnen.

De belofte van Trump om een COVID-19-vaccin vóór de presidentsverkiezingen beschikbaar te maken, werd een vast onderdeel van zijn campagne. Toen experts twijfels uitten over deze termijn, beschuldigde hij de FDA van opzettelijk vertragen om zijn herverkiezing te dwarsbomen. Deze politieke beïnvloeding en het “spelen” met de vaccinbelofte zorgden voor een groeiende vaccineerhesitatie onder de bevolking. Waar in mei 2020 nog 72 procent van de Amerikanen bereid was een vaccin te nemen, was dit in september gezakt tot 51 procent. Het overgrote deel van de twijfelaars vreesde dat het vaccin te snel zou worden goedgekeurd zonder voldoende bewijs van veiligheid en effectiviteit.

Naast de gezondheidscrisis speelde ook het politieke vertrouwen een grote rol. De verhoudingen rondom het telefoongesprek tussen Trump en de Oekraïense president Zelensky, waarin Trump vroeg om onderzoek naar politieke tegenstanders, leidden tot een impeachmentprocedure. In plaats van transparantie te bieden, koos Trump voor de strategie van “whataboutism” — het systematisch afleiden van kritiek door beschuldigingen naar de tegenpartij te sturen. Dit voedde een klimaat van wantrouwen en verwarring onder het publiek. Het gaf het signaal af dat geen enkele kant betrouwbaar was, en dat de politiek een spel van wederzijdse aantijgingen was.

De strategie werkte in 2016 deels omdat beide kandidaten een lage populariteit hadden, waardoor het winnen van het “minder slechte” imago mogelijk was. In 2020 was dit echter anders; Joe Biden genoot een aanzienlijk hoger vertrouwen en gunstiger imago dan Trump, wat resulteerde in een duidelijk voordeel bij de verkiezingen. Bovendien had Trumps houding ten aanzien van de pandemie, waarbij hij de ernst ervan bleef bagatelliseren en het werk van zijn eigen administratie tegenwerkte, waarschijnlijk een negatieve impact op zijn herverkiezingskansen.

Belangrijk om te begrijpen is dat het wantrouwen niet slechts een bijproduct was van individuele incidenten, maar dat het een systematisch fenomeen werd, diep geworteld in politieke strategieën en communicatie. Het illustreert hoe publieke gezondheid in tijden van crisis sterk beïnvloed wordt door politieke retoriek en machtsstrijd, en hoe deze factoren het collectieve vertrouwen in instituties en leiderschap kunnen ondermijnen. Daarnaast laat deze situatie zien dat vertrouwen fragiel is en kan fluctueren afhankelijk van de congruentie tussen woorden en daden van leiders en experts. Voor de lezer is het van belang om te beseffen dat het herstel van vertrouwen niet alleen een kwestie is van juiste informatievoorziening, maar ook van consistente en transparante communicatie en het vermijden van politieke polarisatie in crisistijden.

Wat betekende het buitenlandse beleid van Trump werkelijk voor Amerika's positie in de wereld?

Tijdens het presidentschap van Donald Trump stegen de Amerikaanse militaire uitgaven aanzienlijk, met een stijging van meer dan 5 procent in 2017–2018 en meer dan 7 procent in het daaropvolgende jaar. Tegen 2020 bedroegen deze uitgaven $738 miljard, wat aanzienlijk hoger lag dan de $621 miljard aan het einde van het presidentschap van Obama. Toch bleef dit onder het recordbedrag van $824 miljard in het laatste jaar van George W. Bush. De verhoging van het defensiebudget vond plaats zonder dat Trump nieuwe langdurige militaire conflicten initieerde – een opvallend verschil met zijn voorgangers.

Trump was de eerste president sinds Jimmy Carter die geen nieuwe militaire interventies startte. Zijn militaire acties beperkten zich tot het voortzetten van bestaande operaties in Syrië en Afghanistan en tot gerichte aanvallen, zoals de eliminatie van de Iraanse generaal Qasem Soleimani. Zijn visie op Amerika’s rol in de wereld was geen klassiek isolationisme, maar eerder een nationalistische herdefiniëring: een “Fortress America”-benadering waarbij buitenlandse conflicten met wantrouwen bekeken werden en internationale inmenging tot een minimum werd beperkt.

In tegenstelling tot het neoconservatisme van Bush en Cheney, dat militaire kracht als instrument van wereldwijde herstructurering beschouwde, neigde Trump naar een defensieve vorm van nationalisme. Zijn stijl was anti-interventionistisch in de praktijk, maar retorisch agressief. Hij vermeed de stille diplomatie die traditioneel plaatsvindt binnen instellingen als de National Security Council, het ministerie van Buitenlandse Zaken en het Office of Management and Budget. Deze instellingen werken doorgaans ver van de schijnwerpers, met zorgvuldige onderhandelingen en afstemming met het Congres. Trumps voortdurende mediagevoeligheid, impulsieve stijl en voorkeur voor openlijke conflicten verstoorden deze institutionele routines en ondermijnden de consistentie van het buitenlands beleid.

De gevolgen van deze benadering reikten verder dan zijn ambtstermijn. Toen Joe Biden de Europese leiders toesprak tijdens de Munich Security Conference in een poging het internationale vertrouwen te herstellen, kreeg hij geen onvoorwaardelijke steun. Terwijl Biden verklaarde dat "America is back", benadrukte de Franse president Macron de noodzaak van Europese “strategische autonomie” – een signaal dat de afhankelijkheid van de VS niet langer als vanzelfsprekend werd gezien. De Duitse bondskanselier Merkel waarschuwde dat de belangen van Europa en de VS niet altijd parallel zouden lopen. De schade aan het vertrouwen bleek dieper dan politieke statements konden herstellen.

De onzekerheid over Amerika’s rol op het wereldtoneel is niet louter een product van Trumps presidentschap, maar een symptoom van diepgewortelde binnenlandse breuklijnen. De ideologische kloof tussen de Democraten en Republikeinen is de afgelopen decennia dramatisch verbreed, met als gevolg dat het buitenlands beleid sterk gepolariseerd is geraakt. Volgens politicoloog Rachel Myrick vormt