Endosulfan is een van de oudere en nog steeds veelgebruikte organische pesticiden. Het heeft de eigenschap om zich in het milieu te verspreiden, waarbij het via verschillende routes kan worden getransporteerd en afgebroken. De levensduur en impact van endosulfan hangen sterk af van de omgeving waarin het zich bevindt, zoals de bodem, waterlichamen en de atmosfeer. Dit pesticide kan zowel via fotochemische als biologische processen afgebroken worden, maar de snelheid en effectiviteit van deze afbraak variëren afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het milieu.
In de bodem wordt endosulfan vaak geadsorbeerd op bodemdeeltjes, wat de persistentie ervan vergroot. De opname in de bodem leidt tot een vermindering van de mobiliteit van de stof, maar het complex van endosulfan en bodemcolloïden kan alsnog via afstroming naar oppervlaktewater of via stofverspreiding naar de atmosfeer verplaatst worden. Dit maakt de kans groot dat endosulfan verder afgedeponeerd wordt in gebieden die niet direct zijn blootgesteld aan het pesticidengebruik. Het is vooral in zure bodems dat endosulfan lang kan blijven bestaan, aangezien de omstandigheden ongunstig zijn voor hydrolyse, het belangrijkste afbraakmechanisme. De mate waarin endosulfan uit landbouwgrond lekt of via afstroming verloren gaat, wordt beïnvloed door vele factoren, waaronder bodemsamenstelling, organisch materiaal, neerslagintensiteit en de hoogte van de waterstand.
In waterlichamen komt endosulfan meestal terecht door sproeidrift of afstroming. De α- en β-isomeren van endosulfan, samen met het afbraakproduct endosulfan-sulfaat, kunnen in het water terechtkomen. In water is de belangrijkste afbraakweg de omzetting van endosulfan naar endosulfan diol, een minder toxisch metaboliet. De snelheid waarmee deze omzetting plaatsvindt, verschilt tussen de isomeren van endosulfan; de α-isomeer wordt gemakkelijker omgezet naar endosulfan-sulfaat dan de β-isomeer. In zeewater wordt endosulfan snel omgezet naar endosulfan-sulfaat door base-gemedieerde hydrolyse, wat aangeeft dat de omstandigheden in het water de afbraakprocessen beïnvloeden. Alkalische pH-omstandigheden bevorderen de hydrolyse, waarbij endosulfan diol het belangrijkste afbraakproduct wordt. Het proces van volatilisatie van endosulfan uit water naar de atmosfeer draagt ook bij aan de afname van de concentratie in waterlichamen, maar dit is sterk afhankelijk van de weersomstandigheden.
Endosulfan komt ook in de atmosfeer terecht door volatilisatie en het transport van dampen. Wanneer endosulfan op gewassen wordt aangebracht, verdampt het van het oppervlak en komt het via de lucht in de atmosfeer. Stofverspreiding kan ook bijdragen aan de atmosfeerconcentraties van endosulfan. De atmosferische degradatie van endosulfan is relatief traag; het reageert voornamelijk met hydroxylradicalen (OH), wat leidt tot een verarming van endosulfan in de lucht, maar deze reacties zijn niet snel genoeg om een significante afbraak te veroorzaken.
In levende organismen is endosulfan minder persistent dan in de omgeving. Het wordt snel gemetaboliseerd in terrestrische en aquatische organismen, maar het is bijzonder giftig voor aquatische soorten, vooral vis. Er zijn gevallen van massale vissterfte door de lozing van endosulfan in rivieren. Studies tonen aan dat vissen extreme gevoeligheid vertonen voor endosulfan, met gedragsveranderingen zoals hyperactiviteit en convulsies bij hoge blootstellingsniveaus. De halfwaardetijd van endosulfan in vissoorten bedraagt ongeveer 24 uur voor zowel de α- als β-isomeren. Dit suggereert dat de toxiciteit van endosulfan in het water onmiddellijk merkbaar is en snel afneemt.
Wat betreft regionale en mondiale verspreiding is endosulfan gedetecteerd in gebieden ver van de oorspronkelijke bronnen, zelfs in de Arctische regio. Dit wijst op de langeafstandstransportcapaciteit van endosulfan, die via verschillende routes zoals volatilisatie, damptransport en afstroming plaatsvindt. Dit geeft aan dat endosulfan een wereldwijd milieuprobleem vormt, aangezien het op veel grotere schaal aanwezig is dan alleen de gebieden waar het wordt toegepast.
Gezien de persistente en schadelijke effecten van endosulfan op het milieu en levende organismen, is het van groot belang om effectieve strategieën voor sanering te ontwikkelen. De afbraak van endosulfan in verontreinigde bodems en waterlichamen is essentieel om de risico’s voor het milieu te minimaliseren. Er zijn zowel fysisch-chemische als biologische methoden beschikbaar voor het opruimen van endosulfan. Fysisch-chemische methoden, zoals adsorptie, fotochemische processen, geavanceerde oxidatieprocessen (AOP) en membraanfiltratie, zijn enkele van de meer gangbare technieken. Aan de andere kant kunnen biologische methoden zoals microbiële afbraak door bacteriën en schimmels, en fytoremediatie door planten, ook effectief zijn bij het verwijderen van endosulfan uit verontreinigde omgevingen.
Elke saneringstechniek heeft zijn voor- en nadelen. Adsorptie van verontreinigende stoffen uit water met behulp van adsorptiematerialen is bijvoorbeeld goedkoop en niet-specifiek, maar de effectiviteit kan variëren afhankelijk van de aard van de verontreiniging. Ongeacht de gebruikte methode blijft het van essentieel belang om de verspreiding van endosulfan te beperken om te voorkomen dat het zich verder in het milieu verspreidt en schadelijke effecten op organismen blijft veroorzaken.
Wat zijn de belangrijkste technieken voor de bioremediatie van petroleumvervuiling in het milieu?
Bioremediatie is een veelbelovende techniek voor het opruimen van petroleumvervuiling in bodem en grondwater. Dit proces maakt gebruik van natuurlijke microbiële activiteit om schadelijke verontreinigingen af te breken, waarbij de omstandigheden, zoals zuurstofniveaus en temperatuur, cruciale factoren zijn voor het succes van de remediatie. Onder anaerobe omstandigheden kunnen bijvoorbeeld bepaalde bacteriën benzine en andere petroleumcomponenten volledig mineraliseren. Dit is van bijzonder belang in gevallen van langdurige bodemvervuiling met petroleumproducten, zoals bij LNAPL (Light Non-Aqueous Phase Liquids) en andere olieachtige stoffen die zich in de ondergrond kunnen ophopen.
Er is een groeiend inzicht in de effectiviteit van in situ bioremediatie voor het opruimen van petroleumvervuiling, wat vaak gepaard gaat met de toepassing van biostimulatie, waarbij voedingsstoffen aan het milieu worden toegevoegd om de microbiële afbraakprocessen te versnellen. In veel gevallen kan dit proces de lange levensduur van petroleumvervuiling in de bodem aanzienlijk verkorten. Aanvullende technologieën, zoals het gebruik van permeabele reactieve barrières, zijn ook steeds gebruikelijker geworden om petroleumvervuiling op een gecontroleerde manier te behandelen zonder het gebruik van zware chemicaliën.
Hoewel de techniek veelbelovend is, zijn er ook belangrijke overwegingen bij het toepassen van bioremediatie in het veld. Eén van de grootste uitdagingen is het nauwkeurig karakteriseren van het verontreinigde gebied. De verplaatsing van de verontreiniging door hydrodynamische dispersie, gecombineerd met de variaties in de aanwezigheid van zuurstof en andere nutriënten, kan de snelheid van de biodegradatie sterk beïnvloeden. Dit vereist dat remediatieplannen dynamisch worden aangepast aan de specifieke omstandigheden van het terrein. Ook de impact van temperatuur, vochtigheid en de aanwezigheid van andere stoffen moet in overweging worden genomen bij het ontwerpen van een bioremediatie-strategie.
Verder is er ook de vraag naar de effectiviteit van passieve bioremediatie, waarbij de natuurlijke microbiële afbraakcapaciteit zonder interventie van buitenaf wordt afgewacht. Hoewel dit een kosteneffectieve benadering lijkt, is het succes ervan sterk afhankelijk van de initiële verontreinigingsgraad en de bodemomstandigheden.
Een andere belangrijke factor is de mogelijkheid van geavanceerde monitoringstechnieken, zoals het gebruik van laserfluorescentie logging en andere geofysische methoden. Deze technieken helpen bij het bepalen van de mobiliteit van LNAPL en kunnen helpen bij het vaststellen van de voortgang van de bioremediatie.
Het begrijpen van de rol van natuurlijke bronzone-afname (NSZD) is eveneens essentieel. Dit fenomeen verwijst naar de afname van het contaminantemassa in de ondergrond door natuurlijke processen zoals bioremediatie, verdamping, en diffusie. Deze processen kunnen tientallen jaren duren, wat betekent dat langdurige monitoring en beoordeling nodig zijn om de effectiviteit van de ingrepen te bepalen.
Naast de technische aspecten is het ook van belang om de ecologische risico’s van petroleumvervuiling te overwegen. De impact van petroleum op ecosystemen, met name op grondwaterkwaliteit en bodemgezondheid, moet niet onderschat worden. In sommige gevallen kan de toepassing van organische amendementen, zoals compost of biomassa, helpen om het microbiële milieu in de bodem te verbeteren, wat de afbraak van verontreinigingen kan versnellen.
Tot slot, hoewel bioremediatie aanzienlijke voordelen biedt in termen van kosteneffectiviteit en milieuvriendelijkheid, moet men zich bewust zijn van de complexiteit van het proces. Het vereist een grondige kennis van de bodem- en wateromstandigheden, evenals de werking van de microbiële gemeenschappen die de afbraak van de verontreinigingen mogelijk maken. Enkel door een gedegen voorbereiding, monitoring en flexibiliteit kan men het volledige potentieel van bioremediatie benutten en petroleumvervuiling op een duurzame wijze verwijderen.
Wat zijn de gezondheids- en milieu-effecten van halogeengebaserde aromatische verbindingen?
Halogeengebaseerde aromatische verbindingen (HACs), zoals polychloorbifenylen (PCBs), dioxinen, polybroomdifenylethers (PBDE's) en polychloor- en polybroomdibenzo-p-dioxinen (PCDD's en PBDF's), zijn al jarenlang het onderwerp van intensief onderzoek vanwege hun schadelijke effecten op zowel de menselijke gezondheid als het milieu. Deze stoffen kunnen zich ophopen in voedselketens, waardoor ze een toxisch risico vormen voor zowel wilde dieren als mensen. De toxiciteit van HAC's is met name te wijten aan hun vermogen om biologische systemen en processen te verstoren, wat leidt tot een breed scala aan gezondheidsproblemen, zoals leverschade, onderdrukking van het immuunsysteem, reproductieve toxiciteit en verstoringen in het zenuw- en endocriene systeem.
De stabiliteit van de structuur van deze verbindingen maakt ze resistent tegen biologische afbraak, wat betekent dat ze langdurig in het milieu aanwezig blijven en zich kunnen ophopen in levende organismen. Dit fenomeen, bioaccumulatie en biomagnificatie, maakt de effecten van deze stoffen bijzonder verontrustend, vooral aangezien ze vaak worden aangetroffen in alledaagse materialen en producten zoals brandvertragers en pesticiden.
Polychloorbifenylen, een van de bekendste soorten halogeengebaseerde aromatische verbindingen, hebben een breed scala aan toepassingen gehad, maar hun persistentie in het milieu heeft geleid tot grote zorgen. De toxiciteit van deze verbindingen, met name de dioxinen, is goed gedocumenteerd. Dioxinen, zoals 2,3,7,8-tetrachloordibenzo-p-dioxine (TCDD), worden vaak als bijproducten geproduceerd bij de verbranding van organisch materiaal of bij chemische processen zoals chloorbleken in de papierindustrie. Het is bewezen dat TCDD, door zijn lipofiele aard, zich ophoopt in vetweefsel en voornamelijk via de voedselketen wordt overgedragen naar mensen. Het is schokkend te merken dat ongeveer 98% van de menselijke blootstelling aan deze verbindingen via voedsel plaatsvindt, waarbij de dagelijkse inname wordt geschat op slechts 0,05 ng/dag.
TCDD heeft zich in de geschiedenis in verband gebracht met ernstige gezondheidseffecten, zoals kanker, vooral door het gebruik van deze stof in herbiciden tijdens de Vietnamoorlog. Het bewijs van verhoogde kankersterfte onder arbeiders in pesticidenfabrieken en andere blootgestelde populaties benadrukt het carcinogene potentieel van dioxinen en andere halogeengebaseerde aromatische verbindingen. Het mechanisme van de toxiciteit van TCDD is complex en hangt samen met de interactie van de stof met de arylhydrocarbonreceptor (AhR), die een rol speelt bij de regulatie van genexpressie. De activering van AhR beïnvloedt genen die betrokken zijn bij detoxificatie, celcycluscontrole, tumorbevordering en de modulatie van het immuunsysteem, wat bijdraagt aan de schadelijke effecten van deze verbindingen.
Naast de effecten van dioxinen zijn dibenzofuranen (PCDF's) eveneens een belangrijke groep halogeengebaseerde verbindingen die ernstige toxische effecten vertonen. Net als dioxinen vertonen PCDF's een sterke affiniteit voor vetweefsels, wat bijdraagt aan hun langdurige ophoping in het lichaam. De toxiciteit van PCDF's is met name te wijten aan hun vermogen om de endocriene functies te verstoren, wat kan leiden tot reproductieve gezondheidseffecten en neuroontwikkelingstoornissen bij kinderen. Chronische blootstelling aan PCDF's kan zelfs hepatocarcinogenese (leverkanker) veroorzaken, zoals is aangetoond in diermodellen.
De mechanismen die ten grondslag liggen aan de toxiciteit van deze verbindingen zijn divers en kunnen van invloed zijn op verschillende biologische processen. Het is van cruciaal belang om de moleculaire interacties tussen deze verbindingen en specifieke receptoren, zoals de AhR, te begrijpen om de volledige impact op de gezondheid te kunnen inschatten. Dit onderzoek wordt bemoeilijkt door de variabiliteit in de biologische respons van verschillende weefsels, soorten, geslachten en individuen. Dit benadrukt de complexiteit van de effecten van halogeengebaseerde verbindingen en de noodzaak voor verder onderzoek naar de langetermijneffecten van blootstelling aan deze stoffen.
Bovendien is het belangrijk te begrijpen dat, naast de directe gezondheidsrisico's voor mensen, de aanwezigheid van deze verbindingen in het milieu ook gevolgen heeft voor ecosystemen. Dioxinen en andere persistent organische verontreinigende stoffen kunnen zich ophopen in bodems, sedimenten en wateren, wat de gezondheid van wilde dieren schaadt en de biodiversiteit beïnvloedt. De veerkracht van het milieu wordt op deze manier ernstig aangetast, wat op zijn beurt de effectiviteit van pogingen tot herstel bemoeilijkt.
De regulering van halogeengebaseerde aromatische verbindingen is wereldwijd een belangrijk onderwerp van discussie. Onder de Stockholm-conventie worden dioxinen en andere vergelijkbare verbindingen gereguleerd vanwege hun schadelijke effecten. Toch blijft de naleving van deze regelgeving een uitdaging, vooral in ontwikkelingslanden waar de industriële activiteiten en de productie van pesticiden vaak niet streng genoeg worden gecontroleerd. Het is daarom van groot belang dat zowel de publieke als de private sector zich inzet voor strengere milieubeschermingsmaatregelen en het bevorderen van veiliger alternatieven voor de productie en het gebruik van halogeengebaseerde stoffen.
De mogelijke remediëring van verontreinigde sites is een ander belangrijk aspect van dit probleem. Het saneren van gebieden die besmet zijn met dioxinen en andere persistente verontreinigende stoffen vereist geavanceerde technologieën en zorgvuldige planning. Dit kan variëren van fysische en chemische methoden tot biologische afbraakprocessen die specifiek gericht zijn op het afbreken van deze toxische stoffen. Echter, ondanks de vooruitgang die is geboekt, blijven de kosten en complexiteit van dergelijke remediëringstechnieken een aanzienlijke uitdaging voor de volksgezondheid en het milieu.
Wat is de impact van organochloor pesticiden en hoe kan hun vervuiling worden aangepakt?
Organochlorine pesticiden (OCP’s) hebben een belangrijke rol gespeeld in de landbouw en volksgezondheid van de jaren 1940 tot de jaren 1970. Desondanks leidde de persistentie in het milieu, het potentieel voor bioaccumulatie en de schadelijke effecten op ecosystemen en de menselijke gezondheid tot toenemende regelgeving en uiteindelijk verbodsbepalingen in veel landen. De publicatie van Silent Spring door Rachel Carson in 1962, de ontdekking van DDE in vogeleieren en de oprichting van het Environmental Defense Fund in de jaren '60 waren belangrijke gebeurtenissen die het bewustzijn over de schadelijke gevolgen van deze stoffen vergrootten.
De langdurige aanwezigheid van OCP’s in het milieu, hun potentieel om zich op te hopen in de voedselketen en de toxiciteit voor niet-doelorganismen, waaronder mensen, hebben de noodzaak voor strengere regulering aangetoond. Regeringen en wetenschappelijke instanties zijn zich steeds meer bewust geworden van de gevaren van deze stoffen. De criteria die zijn vastgesteld door regelgevende instanties voor het verbieden of beperken van OCP’s omvatten onder andere milieu-impact, zoals de afbraaktijd in de bodem, het vermogen om zich op te hopen in organismen en het potentieel voor langeafstandstransport.
De afbraak en verwijdering van OCP’s uit verontreinigde gebieden blijft een uitdaging. Traditionele verwijderingsmethoden, zoals verbranding, chemische reductie en fysische processen, hebben hun beperkingen, zoals hoge kosten, inefficiëntie en schadelijke bijproducten. Daarom zijn er technologische innovaties nodig die rekening houden met kosten, energieverbruik en milieueffecten.
Bioremediatie biedt een veelbelovende oplossing voor de verwijdering van OCP’s. Deze methode maakt gebruik van micro-organismen en planten om verontreinigende stoffen af te breken of om te zetten in minder schadelijke verbindingen zoals kooldioxide en water. Naast bioremediatie, zijn ook mycoremediatie (waarbij schimmels worden gebruikt voor de afbraak van OCP’s) en fytoremediatie (waarbij planten en bacteriën worden ingezet) populaire technieken. Algen worden bijvoorbeeld steeds vaker gebruikt om afvalwater te filteren van OCP’s, terwijl bacteriën ook in staat zijn om deze stoffen te verwijderen en af te breken op een veilige manier.
Hoewel er al veel vooruitgang is geboekt, blijft het gebruik van OCP’s in sommige landen een probleem. De wereldwijde strijd tegen deze verontreinigende stoffen wordt bemoeilijkt door de trage implementatie van verbodsbepalingen in landen waar OCP’s nog steeds worden gebruikt, zoals sommige Afrikaanse landen voor malaria-bestrijding. De Stockholm Conventie, die in 2004 van kracht werd, heeft bijgedragen aan de wereldwijde beperking van OCP’s, maar sommige landen, waaronder India en China, waren traag in het verbieden van deze stoffen.
Naast de technologische en wetgevende ontwikkelingen is het essentieel dat er een bredere bewustwording komt over de complexiteit van het OCP-probleem en de noodzaak voor voortdurende monitoring en mitigatie van hun effecten op het milieu. Het begrip dat OCP-vervuiling niet alleen een lokaal probleem is, maar dat deze stoffen zich over grote afstanden kunnen verspreiden, is cruciaal voor een effectieve oplossing. In de toekomst zal verder onderzoek naar de interactie tussen OCP’s en andere hedendaagse milieu bedreigingen essentieel zijn om de aanpak van deze problematiek te verfijnen en te verbeteren.
Hoe beïnvloeden persistente organische verontreinigingen (POPs) de gezondheid en het milieu?
Persistente organische verontreinigingen (POPs) zijn chemicaliën die niet gemakkelijk afbreken in het milieu en die jarenlang, soms decennia, kunnen blijven bestaan. Dit maakt ze bijzonder gevaarlijk voor zowel de ecologie als de gezondheid van mensen. POPs kunnen zich in de omgeving verspreiden door lucht, water en bodem, en hebben de potentie om zich over enorme afstanden te verplaatsen, zelfs naar afgelegen gebieden zoals de poolgebieden of de toppen van de Mount Everest. Dit maakt het bijzonder moeilijk om de impact van deze stoffen op het milieu te beheersen, aangezien ze zich buiten de oorspronkelijke verontreinigingsbronnen kunnen bevinden.
De meeste mensen, waar ook ter wereld, zijn gedurende hun leven blootgesteld aan POPs, hetzij door hun werk, hetzij via consumptie van besmet voedsel of water, of door andere vormen van milieuverontreiniging. Dit omvat de blootstelling aan pesticiden, oplosmiddelen, industriële chemicaliën en farmaceutische stoffen. Het is bekend dat deze stoffen bioaccumuleren, wat betekent dat ze zich ophopen in vetweefsel, waardoor hun schadelijke effecten na verloop van tijd toenemen. Het resultaat van langdurige blootstelling aan POPs kan variëren van chronische ziekten en ontwikkelingsstoornissen tot ernstige ziekten zoals kanker of zelfs de dood.
Crude olie en petroleumproducten, hoewel ze niet altijd officieel worden erkend als POPs, bevatten carcinogene stoffen zoals benzeen en hebben ook een significant risico voor de gezondheid van mens en milieu. Tijdens het weerstandsproces van aardolie kunnen nieuwe, ongeëvalueerde chemicaliën ontstaan, die potentieel gevaarlijk zijn. Hoewel deze stoffen biologisch afbreekbaar kunnen zijn, blijft hun risico bestaan vanwege de mogelijkheid van langdurige aanwezigheid in het milieu als lichte niet-aqueuze vloeistoffen (LNAPLs). Bovendien kunnen de afbraakprocessen van petroleum koolstofdioxide en methaan produceren, wat de effecten op klimaatverandering vergroot.
In de context van POPs wordt vaak verwezen naar de "Dirty Dozen", een lijst van de twaalf meest schadelijke verontreinigingen die het Stockholmverdrag in 2001 identificeerde. Deze lijst is sindsdien uitgebreid tot 34 stoffen, met 185 landen die het verdrag inmiddels hebben geratificeerd. Voorbeelden van stoffen op deze lijst zijn DDT, polychloorbifenylen (PCBs), en recente toevoegingen zoals perfluorohexaanzuur (PFHxS) en perfluoroctaansulfonaat (PFOS), stoffen die wereldwijd voor aanzienlijke bezorgdheid zorgen vanwege hun persistentie en toxische effecten.
Blootstelling aan PFAS, een familie van chemicaliën die fluorverbindingen bevatten, heeft geleid tot nieuwe uitdagingen. Studies hebben een directe link gelegd tussen PFAS-exposure en gezondheidsproblemen zoals leverbeschadiging, verminderde vruchtbaarheid en een verhoogd risico op kanker. De moeilijkheid bij het opruimen van PFAS en de lage concentraties die schadelijk kunnen zijn, maken het nog complexer om deze verontreinigingen effectief te beheren.
De dynamische aard van de lijst van POPs is duidelijk geworden door de voortdurende toevoeging van nieuwe stoffen die als schadelijk worden beschouwd. Het is dan ook belangrijk te begrijpen dat het beheer van POPs een voortdurende uitdaging is, niet alleen vanwege de complexiteit van hun effecten, maar ook vanwege de mate waarin ze wereldwijd worden verspreid. Een fundamenteel aspect van het beheer van POPs is de erkenning dat de gezondheid van mensen en het milieu ernstige schade kunnen ondervinden door de aanwezigheid van deze stoffen, zelfs wanneer ze ver van de oorspronkelijke bron worden aangetroffen.
Hoewel de wetenschappelijke gemeenschap aanzienlijke vooruitgangen heeft geboekt in het begrijpen van de schadelijke effecten van POPs en petroleumproducten, blijft de verspreiding van deze stoffen wereldwijd een belangrijke kwestie. De blootstelling aan POPs heeft langdurige gevolgen, en het is van cruciaal belang om te blijven werken aan zowel preventie als de ontwikkeling van effectievere technologieën voor het opruimen van deze stoffen.
Het is essentieel om in gedachten te houden dat de effecten van POPs niet altijd direct zichtbaar zijn, maar cumulatief kunnen zijn. De schadelijke gevolgen van langdurige blootstelling aan deze stoffen kunnen generaties lang doorwerken. Het onderliggende probleem is vaak dat, hoewel we de risico's kennen, de implementatie van beschermende maatregelen tegen POPs wereldwijd onvoldoende is. Het is daarom van belang dat landen, bedrijven en de wetenschappelijke gemeenschap samenwerken om zowel de uitstoot van nieuwe POPs te verminderen als de reeds aanwezige verontreinigingen effectief aan te pakken.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский