In het midden van de 20e eeuw ontstond er een krachtige beweging die het communisme niet alleen als een externe bedreiging zag, maar vooral als een heimelijke, interne vijand binnen de Amerikaanse samenleving. Robert Welch, een man met grote historische kennis, verwees regelmatig naar Oswald Spengler en oude beschavingen om zijn waarschuwingen kracht bij te zetten. Volgens Welch lag het ware gevaar niet alleen in militaire uitgaven en buitenlandse dreigingen, maar vooral in de ondermijning van de samenleving door communisten die zich heimelijk hadden genesteld in allerlei instituties.
Welch geloofde dat het Westen, met zijn collectivistische tendensen en vermeende maatschappelijke zwakheden, een prooi was geworden voor sluwe communisten die deze kwetsbaarheden uitbuitten. Hij stelde dat de Verenigde Staten slechts enkele jaren hadden om deze vijand terug te dringen voordat de natie zou vallen. Deze strijd kon niet volgens de gebruikelijke politieke regels worden gevoerd; om Amerika te redden, moest men “vuil” vechten, net zoals de communisten deden — infiltreren, voorwendselorganisaties opzetten en vermoedelijke ondermijners lastigvallen.
Het resultaat was de oprichting van de John Birch Society, een streng hiërarchische organisatie die vanuit de top werd geleid, om te voorkomen dat de vijand via democratische processen invloed kon uitoefenen. Welch nam zelf de leiding, bepaalde het beleid en gaf richtlijnen uit. Zijn visie was die van een miljoenensterk, toegewijd patriottisch leger, georganiseerd in lokale hoofdstukken die communisme zouden bestrijden in scholen, bibliotheken en kerkelijke gemeenschappen.
De John Birch Society groeide snel en werd al snel een invloedrijke kracht binnen de Republikeinse Partij en de conservatieve beweging. Historici zien deze organisatie als een katalysator die extreemrechtse ideeën, ooit marginaal, naar het politieke middelpunt van de VS bracht. Welch’s wereldbeeld was doordrenkt van een diepgewortelde paranoia: hij zag communisten overal — in overheidsinstellingen, media, rechtbanken, onderwijs en zelfs kerken. Volgens hem waren buitenlandse hulpprogramma’s, burgerrechtenbewegingen, de Federale Reserve en internationale organisaties allemaal onderdeel van een communistisch complot om Amerika te ondermijnen.
Welch schreef talloze pamfletten, boeken en hield lezingen waarin hij iedereen van het politieke establishment als communistische agent bestempelde, inclusief president Eisenhower. Zijn publicaties verspreidden zich via John Birch Society boekhandels, thuisstudiegroepen en propaganda, wat leidde tot een breed netwerk van aanhangers die actief betrokken waren bij lokale verkiezingen en campagnes, zoals het oproepen tot afzetting van Chief Justice Earl Warren.
Deze beweging was een uiting van een bredere politieke en culturele angst in een tijd van onzekerheid, waarin gebeurtenissen zoals de Russische invasie in Hongarije en de lancering van de Spoetnik-satelliet de Amerikaanse samenleving in een staat van paraatheid en soms paniek brachten. Welch’s boodschap sloot aan bij diepgewortelde angsten en bood eenvoudige, zij het extreme, verklaringen voor complexe problemen. Daarmee droeg de John Birch Society bij aan de opkomst van een nieuw conservatisme dat zich kenmerkte door een combinatie van culturele vijandigheid, wantrouwen en paranoïde wereldbeelden.
Het is van belang te begrijpen dat deze beweging een voorbeeld is van hoe politieke angst kan leiden tot het ontstaan van organisaties die democratische processen ondermijnen door het verspreiden van complottheorieën en het creëren van interne vijanden. Het illustreert ook hoe zulke groepen, ondanks hun extremisme, invloed kunnen uitoefenen op bredere politieke stromingen en debatten, en daarmee langdurige gevolgen kunnen hebben voor de nationale politiek en het maatschappelijke vertrouwen.
Hoe ontstond de opkomst van het hedendaagse conservatieve extremisme en de Tea Party-beweging in de VS?
In 2010, na de inauguratie van president Obama, nam de Republikeinse Partij een positie in van absolute oppositie. Gedreven door de geluiden van extreemrechts via talkradio en Fox News, kozen zij voor confrontatie zonder compromis. De stemming rondom het stimuluspakket van Obama, dat uiteindelijk drie miljoen banen zou creëren of behouden, liet zien hoe diep de kloof was: geen enkele Republikein in het Huis van Afgevaardigden en slechts drie senatoren stemden voor. Kort na de goedkeuring ontstond een nieuw fenomeen: een golf van conservatief activisme die uitmondde in de Tea Party-beweging.
Deze beweging kreeg haar eerste aanjager door Rick Santelli, een CNBC-commentator, die het overheidsbeleid voor het redden van huiseigenaren bekritiseerde als ‘Cubaans staatskapitalisme’. Zijn vurige toespraak op de handelsvloer van de Chicago Mercantile Exchange ging razendsnel viraal. Dankzij sociale media verspreidde het idee zich in hoog tempo, en in meerdere steden ontstonden snel georganiseerde protesten, ondersteund door libertaire organisaties zoals FreedomWorks, met banden naar de Koch-broers. Hoewel de Tea Party leek op een spontane volksopstand, was er een duidelijke rol voor gefinancierde belangen die hun anti-overheid, anti-regulering en belastingverlagingenagenda promootten.
Op 15 april 2010 vonden protesten plaats in meer dan tweehonderd steden, met tienduizenden deelnemers. De beweging kende een paradoxaal karakter: aan de ene kant kleurrijke theatrale uitingen met koloniale kostuums, aan de andere kant verontrustende symbolen en retoriek — van het afbeelden van Obama als de Joker of Hitler tot racistische en antisemitische leuzen. Ook Confederate-vlaggen wapperden op sommige bijeenkomsten. De aanwezigen vormden een bonte mengeling van anti-overheidsgroepen, militieleden, christelijke nationalisten, tegenstanders van abortus en wapenwetgeving, libertariërs, ‘birthers’ en veteranen van eerdere patriottische bewegingen. Centraal stond niet alleen verzet tegen overheidsuitgaven en reddingsoperaties, maar vooral een diepgewortelde haat en angst jegens Obama, die door velen werd gezien als een tiran die de natie wilde ondermijnen.
Deze beweging zorgde voor een breuk binnen de Republikeinse Partij. Voor veel Tea Partiers was de GOP zelf onderdeel van de verraderlijke elite, en zij verlangden naar een partij die zonder compromis de oorlog zou verklaren aan Obama en diens aanhangers. Dit leidde tot een huwelijk van gemakzucht tussen de Tea Party-activisten en de Republikeinse leiders, die inzagen dat ze deze woede konden inzetten om macht te verwerven, ook al betekende dat het accepteren van complottheorieën en extremistische retoriek.
In juli 2010 kwam de Affordable Care Act ter stemming. Hoewel het wetsvoorstel was ontworpen om miljoenen ongeverzekerden toegang tot zorg te geven en verzekeraars te beperken in hun weigeringen, werd het door rechts afgeschilderd als een ‘overname van de gezondheidszorg door de overheid’. Een bijzonder schadelijke en onjuiste beschuldiging verspreidde zich: het plan zou ‘death panels’ invoeren, waar ouderen gedwongen zouden worden te kiezen voor levensbeëindiging. Deze bewering vond weerklank in conservatieve media en werd prominent uitgedragen door figuren als Sarah Palin, die op Facebook sprak van bureaucraten die zouden bepalen wie ‘waardig’ was om zorg te ontvangen. Deze valse claim creëerde paniek en versterkte de polarisatie rondom de zorgwet, ondanks ontkenningen van matige politici binnen dezelfde partij.
Wat belangrijk is te begrijpen, is dat deze ontwikkelingen niet alleen het resultaat waren van een ideologische strijd over beleid, maar ook van een bredere culturele en emotionele dynamiek waarin wantrouwen jegens de overheid, angst voor verandering en een gevoel van identiteitsverlies samenkwamen. Het effect van sociale media en gemediatiseerde haatboodschappen maakte het mogelijk om deze gevoelens snel te mobiliseren en te versterken. Bovendien illustreert de Tea Party-beweging hoe financiële belangen, politieke strategieën en grassroots-activisme soms samenvloeien tot een krachtige, maar ook gevaarlijke politieke kracht. De polarisatie die hierdoor ontstond, blijft de Amerikaanse politiek en samenleving tot op de dag van vandaag diepgaand beïnvloeden.
Hoe kon Donald Trump ondanks controverse en wantrouwen toch de Republikeinse partij domineren?
Sinds de dagen van Ronald Reagan nam de raciale wrok onder blanke Republikeinen gestaag en scherp toe. Dit creëerde een groeiend, vatbaar publiek voor een campagne die steunde op woede en misinformatie. Trump’s aanhangers waren volgens strategen ‘uiterst laaggeïnformeerde kiezers’ die zich niet verdiepten in traditionele nieuwsbronnen of conservatieve blogs, maar wisten wel dat ze boos waren. Ondanks dat gevestigde Republikeinen hem als een onhoudbare, extreme kandidaat zagen vanwege zijn persoonlijke vooroordelen, vulgariteit en onwetendheid, kon niets hem stoppen. Hij bespotte een gehandicapte verslaggever, prees een repressieve Russische leider en kon de basis van de nucleaire triade niet uitleggen. Kritiek van binnen de partij, van figuren als Rick Perry, Bobby Jindal en Lindsey Graham, kon hem niet deren, vooral omdat partijbonzen bang waren dat hij anders als onafhankelijke kandidaat zou gaan lopen en daarmee de kansen van de GOP zou schaden.
Trumps zakelijke misstappen, mogelijke belangenconflicten, fraude bij Trump University, onbetaalde rekeningen, producten die in het buitenland werden gemaakt, beleidswisselingen, racistische opmerkingen en narcistische, onsympathieke gedrag werden grotendeels genegeerd door zijn rivalen. Hierdoor kreeg hij volop ruimte om zich te manifesteren. Aan het einde van het jaar leidde hij de peilingen met 25 tot 40 procent, met andere kandidaten die het resterende deel verdeelden. Pogingen om hem aan te vallen, zoals Jeb Bush die hem een ‘chaos-kandidaat’ noemde, bleken vruchteloos. Trump wist met provocaties en leugens zijn achterban te mobiliseren. Zijn bewering over ‘duizenden juichende Arabieren’ na 9/11 bleek een verzinsel, maar dat maakte hem niets uit. Hij omarmde ook openlijk samenzweringstheorieën, waaronder die van Alex Jones, bekend om zijn extreem-radicale en ongefundeerde claims over tragedieën als Sandy Hook en over militaire oefeningen als Jade Helm 15. Hiermee positioneerde Trump zich als bondgenoot van de paranoïde rechtervleugel.
Zijn campagne was een logisch vervolg op decennia waarin de GOP wantrouwen en paranoia opbouwde als politiek instrument. Andere kandidaten, zoals Ben Carson en Ted Cruz, speelden eveneens in op extremisme en complottheorieën. Trump excelleerde hierin en toonde zich verrast over hoe makkelijk bombast, haat en achterdocht konden worden omgezet in stemmen. Zijn arrogante uitspraak dat hij iemand op Fifth Avenue zou kunnen neerschieten zonder kiezers te verliezen, illustreert deze bizarre realiteit. Ondanks waarschuwingen van partijleiders en conservatieven die hem bestempelden als fraudeur en bedreiging, bleef hij onverminderd populair. Zijn vijandige retoriek tegenover moslims, immigranten, zwarte Amerikanen, liberale elites, Hollywood, Obama, en zelfs zijn eigen partij, leidde tot een vijandige overname van de Republikeinse Partij.
De lange geschiedenis van het aanwakkeren van extremisme en angst maakte het voor de GOP praktisch onmogelijk om de steun voor Trump af te bouwen. Pogingen van figuren als Mitt Romney en Marco Rubio om hem te bekritiseren werden ondermijnd doordat zij eerder Trump hadden opgehemeld of zelf soortgelijke frustraties en wantrouwen uitten jegens traditionele instituties. Rubio waarschuwde weliswaar voor de catastrofale gevolgen van politiek gebaseerd op angst en woede, maar bevestigde tegelijkertijd dat “traditionele instellingen in Amerika faalden.” Daarmee gaf hij impliciet crediet aan Trumps basisboodschap van onvrede en desillusie.
Het succes van Trump is daarom niet enkel te verklaren door zijn eigen daadkracht of charisma, maar door een bredere politieke en culturele context waarin polarisatie, wantrouwen en extremisme diep verankerd zijn geraakt in het electoraat. De combinatie van woede, desinformatie en het aanjagen van complottheorieën bood hem een unieke basis waarop hij zijn populistische en radicale agenda kon bouwen.
Het is belangrijk te begrijpen dat Trumps opkomst een symptoom is van een langdurig proces van institutioneel verval en culturele verdeeldheid binnen Amerika. Het stemgedrag van zijn achterban weerspiegelt niet alleen oppervlakkige woede, maar een diepgewortelde onzekerheid over de eigen identiteit en toekomst. Het politieke systeem en de media hebben gefaald in het bieden van een coherent narratief en vertrouwen. Dit maakt het terrein vruchtbaar voor leiders die polariseren, die zich niet laten binden door feiten of fatsoen, en die een eenvoudige verklaring bieden voor complexe problemen.
Het mechanisme van angst en woede als politieke motor kan leiden tot het normaliseren van extremisme en het ondermijnen van democratische normen. Kiezers worden vaak niet overtuigd door rationele argumenten, maar door emotionele en identitaire prikkels. Dit vraagt van eenieder die zich bezighoudt met politieke analyse, geschiedenis en maatschappijbegrip een diepere reflectie op hoe deze dynamiek werkt en hoe zij te keren valt.

Deutsch
Francais
Nederlands
Svenska
Norsk
Dansk
Suomi
Espanol
Italiano
Portugues
Magyar
Polski
Cestina
Русский