Economische ontwikkeling is niet denkbaar zonder een solide institutioneel kader. Effectieve wetgeving en betrouwbare juridische instellingen vormen de ruggengraat van elke goed functionerende economie. Ze waarborgen eigendomsrechten, contractuele naleving, procedurele rechtvaardigheid en bescherming tegen misdaad. Deze elementen van goed bestuur creëren niet alleen vertrouwen tussen marktdeelnemers, maar bevorderen ook efficiëntie en duurzaamheid op lange termijn. In een markt die gereguleerd wordt door eerlijke en transparante regels functioneren bedrijven effectiever, wordt ongelijkheid beperkt en kunnen structurele armoedeproblemen systematisch worden aangepakt.

De arbeidsmarkt vormt hierin geen uitzondering. Internationale arbeidsnormen — opgesteld en gedragen door de tripartiete samenwerking tussen regeringen, werkgevers en werknemers — voorzien in een kader van eerlijke arbeidspraktijken. Wanneer deze normen nationaal worden verankerd in wetgeving en effectief worden gehandhaafd, dragen ze bij aan een stabiele en productieve arbeidsmarkt. Zowel werknemers als werkgevers hebben belang bij deze stabiliteit: de eersten profiteren van bescherming en rechtszekerheid, de laatsten van een betrouwbare en gemotiveerde arbeidskracht.

Toch opereren in veel ontwikkelingslanden en overgangseconomieën grote delen van de beroepsbevolking buiten de formele sector. Informeel werk gaat vaak gepaard met slechte arbeidsomstandigheden, gebrek aan sociale bescherming, en een permanente staat van onzekerheid. Tegelijkertijd ontbreekt in deze landen vaak de institutionele capaciteit om via nationale mechanismen sociale rechtvaardigheid te waarborgen. Internationale arbeidsnormen kunnen hier echter een essentiële rol spelen. Ze zijn immers niet exclusief van toepassing op werknemers met een formeel contract, maar richten zich expliciet ook op groepen in de informele economie, zoals huisarbeiders, migranten, landarbeiders en inheemse bevolkingen.

De uitbreiding van fundamentele rechten zoals vrijheid van vereniging, toegang tot sociale bescherming, beroepsopleiding, en veiligheid en gezondheid op het werk — allemaal verankerd in internationale normen — blijkt in de praktijk een effectieve strategie om armoede te reduceren. Door deze rechten uit te breiden naar informele werkers, wordt de transitie naar formeel werk gefaciliteerd. Dit vergroot niet alleen het individuele welzijn, maar versterkt ook de algehele economische structuur.

Internationale arbeidsnormen eisen bovendien de oprichting van instellingen en mechanismen die toezicht houden op de naleving van arbeidsrechten. In combinatie met heldere rechten en regels helpen deze structuren bij het formaliseren van de economie. Dit creëert een klimaat van vertrouwen en voorspelbaarheid dat cruciaal is voor duurzame groei. In contexten waar overheidsstructuren zwak zijn, kunnen internationale normen dus fungeren als hefboom voor versterking van binnenlandse instituties.

Deze normen zijn het resultaat van decennialange, multilaterale dialoog tussen overheden, vakbonden, werkgeversorganisaties en internationale experts. Ze weerspiegelen geen unilaterale ideologie, maar een mondiale consensus over hoe arbeidsproblemen op een systemische manier aangepakt kunnen worden. Hun juridische karakter maakt dat ze kunnen worden opgenomen in nationale wetgeving en administratie, en tegelijkertijd bijdragen aan de ontwikkeling van het internationale recht. Zo ontstaat een gelaagde structuur waarin mondiale normen lokale uitvoering versterken, en vice versa.

Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat armoedevermindering niet enkel een kwestie is van economische groei an sich, maar van inclusieve groei. Groei die voortkomt uit structurele hervorming, institutionele betrouwbaarheid en respect voor arbeidsrechten is veerkrachtiger en duurzamer dan groei die slechts afhankelijk is van investeringen of grondstoffen. Armoede wordt structureel bestreden wanneer de economie wordt ingebed in een rechtvaardig systeem van regelgeving, handhaving en sociale bescherming. De strijd tegen informele arbeid is hierbij geen randzaak, maar een kernvoorwaarde voor duurzame ontwikkeling.

Wat zijn de kosten van protectionisme en hoe beïnvloedt het de wereldeconomie?

De periode van 2009–2017 was voor de wereldeconomie een tijd van toenemende handelsbarrières, wat leidde tot substantiële verstoringen in het wereldwijde handelsverkeer. Volgens onderzoek (Evenett en Fritz, 2017) zou de totale waarde van invoer, die werd beïnvloed door verschillende tariefverhogingen op dezelfde tarieflijn, oplopen tot 864 miljard USD. Het verstorende effect van discriminerende handelstools hangt af van de duur dat deze maatregelen van kracht waren. Van de 1.159 ingevoerde importtarieven die als discriminerend werden beoordeeld, werd 42% meer dan één jaar gehandhaafd, 12% meer dan twee jaar en 9% meer dan drie jaar. Hoewel het aantal nieuw ingevoerde handelsbelemmeringen in 2017 afnam, blijft het risico van protectionisme een grote zorg voor de wereldeconomie. Dit werd opnieuw benadrukt tijdens de bijeenkomst van de ministers van Financiën van de G20 in maart 2017, waar hun langlopende verbintenis tot vrije handel niet werd vernieuwd en waar geen belofte werd gedaan om zich tegen alle vormen van protectionisme te verzetten.

In het geval van toenemende anti-globalisatiedrukken en opkomend protectionisme kunnen de gevolgen desastreus zijn. Er bestaat het risico dat decennia van handelsliberalisering teniet worden gedaan, wat de multinationale, op regels gebaseerde handelsovereenkomsten die sinds de jaren veertig zijn opgebouwd, zou kunnen ondermijnen. Protectionistische maatregelen kunnen op korte termijn politiek aantrekkelijk lijken, maar de negatieve gevolgen op de lange termijn kunnen enorm zijn. Dit wordt geïllustreerd in de berekeningen van mogelijke scenario’s waarbij WTO-leden hun tariefverplichtingen zouden intrekken, zowel voor bestaande unilaterale preferentiële regelingen als voor bilaterale en regionale handelsverdragen, gecombineerd met een verhoging van de kosten van verhandelde diensten. In een dergelijk scenario zou de wereldwijde welvaart na drie jaar met 0,3% of 211 miljard USD afnemen. De grootste verliezen zouden waarschijnlijk geconcentreerd zijn in regio’s die profiteren van belangrijke preferentiële tarieven, zoals Oost-Azië, de Stille Oceaan, Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, die samen goed zijn voor driekwart van de wereldwijde welvaartsdaling. De impact op de wereldhandel zou nog ingrijpender zijn, met een afname van 2,1% of meer dan 606 miljard USD ten opzichte van de basislijn tegen 2020.

Het tweede scenario, waarin WTO-leden hun tarieven verhogen tot de wettelijk toegestane grenstarieven en de kosten van verhandelde diensten toenemen, zou leiden tot wereldwijde welvaartsverliezen van 0,8% of 634 miljard USD na drie jaar. Het gezinsconsumptie in de wereld zou afnemen met 0,9%, wat overeenkomt met een verlies van 445 miljard USD. De verstoring van de handelsstromen zou aanzienlijk zijn, met een daling van 9% of meer dan 2,6 biljoen USD na drie jaar.

Beschermingismewetten, hoewel vaak gemotiveerd door politieke of economische belangen op korte termijn, kunnen op lange termijn negatieve gevolgen hebben voor zowel de wereldeconomie als voor landen die zich proberen af te sluiten van de globalisering. De bescherming van binnenlandse markten kan bijvoorbeeld leiden tot een hogere kostprijs voor consumenten, die de uiteindelijke verliezers zouden zijn. De wereldwijde handel is namelijk een krachtig instrument geweest in het verminderen van armoede en het bevorderen van economische groei. Handel en wereldwijde integratie hebben de inkomens wereldwijd verhoogd, terwijl ze tegelijkertijd de armoede en de mondiale ongelijkheid drastisch hebben verminderd.

Uit de gegevens blijkt dat de handel tussen landen als percentage van het wereld-BBP van ongeveer 30% in 1988 steeg naar ongeveer 50% in 2013. Gedurende deze periode van snelle globalisering groeide het gemiddelde inkomen wereldwijd met 24%, daalde het aantal arme mensen wereldwijd van 35% naar 10,7%, en steeg het inkomen van de onderste 40% van de wereldbevolking met bijna 50%. Dit ondersteunt de bevindingen van diverse micro-econometrische studies die aantonen dat de winst van handel vaak ten goede komt aan de armsten.

Het is belangrijk te benadrukken dat handel, hoewel het in sommige landen kan bijdragen aan toenemende inkomensongelijkheid, op wereldschaal heeft bijgedragen aan meer gelijkheid. In sommige ontwikkelingslanden bijvoorbeeld, heeft exportgroei geleid tot grotere gendergelijkheid. In Cambodja bijvoorbeeld, waar de exportgerichte kledingsector een belangrijke bron van werkgelegenheid is, wordt 85% van de werknemers vertegenwoordigd door vrouwen. In dergelijke gevallen zou een afname van de wereldwijde handel vooral negatieve gevolgen hebben voor de meest kwetsbare groepen, zoals vrouwen in ontwikkelingslanden die afhankelijk zijn van exportsectoren voor werkgelegenheid.

Als landen beschermingistischer beleid zouden voeren, zouden de negatieve gevolgen voor de wereldeconomie nog groter kunnen zijn. Zo zouden landen zoals Mexico, El Salvador en Honduras grote negatieve effecten ondervinden, aangezien ze afhankelijk zijn van bestaande handelsovereenkomsten in de regio's. Dit zou kunnen leiden tot een stijging van de armoede en ongelijkheid binnen deze landen. Aan de andere kant zouden de rijkste landen, die minder afhankelijk zijn van de internationale handel, minder snel schade ondervinden van protectionistische maatregelen. In landen waar het effect van handel op de loonverdeling gelijkmatiger is, zoals Brazilië, kunnen de gevolgen voor de ongelijkheid milder zijn.

Er zijn altijd winnaars en verliezers in de handel en globalisering. De mate van voordeel of verlies is afhankelijk van de sectoren waarin huishoudens actief zijn, hun fysieke en menselijke kapitaal, hun consumptiepatronen en hun inkomens. Daarom is het essentieel om bij het beoordelen van het effect van protectionisme op de economie zowel de bredere voordelen van handel als de mogelijke nadelen voor bepaalde groepen in de samenleving in overweging te nemen.

Hoe Protectionisme de Toekomst van de Handel Vormt: De Economische Implicaties van Trump’s Beleid en China’s Reactie

De recente belastingverlagingen onder de Amerikaanse president Donald Trump zullen ongetwijfeld leiden tot een verdere verhoging van de staatsschuld, een effect dat door velen wordt voorspeld. In de context van de wereldhandel is China zich steeds meer bewust van de absurditeit van de obsessie van de Trump-administratie om het bilaterale handelstekort te verminderen. Tegelijkertijd is het zich ervan bewust dat een handelsoorlog niet goed zou zijn voor welke partij dan ook. In een poging om de handelsfricties te verlichten, hebben de Chinese leiders, in tegenstelling tot de vrijwillige exportbeperkingen die Japan in de jaren '80 toepaste, beloofd de importen te verhogen en de binnenlandse markt verder te openen. President Xi Jinping voorspelt dat China binnen de komende vijf jaar voor 8 biljoen dollar aan goederen zal importeren. Dit is niet alleen een slimme zet vanuit het oogpunt van het verlichten van druk van de Verenigde Staten en Europese landen die klagen over beperkte toegang tot de Chinese markt, maar ook een strategische beslissing die aansluit bij de lange termijn economische doelen van China.

De verklaring die gezamenlijk door de VS en China werd afgelegd over handelsconsultaties onderstreept dat een significante toename van de Chinese aankopen van buitenlandse goederen, in het bijzonder van de Verenigde Staten, China in staat zal stellen om "de groeiende consumptiebehoeften van het Chinese volk en de behoefte aan hoogwaardige economische ontwikkeling" te vervullen. In 2017 importeerde China goederen ter waarde van 2 biljoen dollar, waarvan slechts 8,8% bestond uit consumptiegoederen. Door het aandeel van consumptiegoederen te vergroten, zou het welzijn van de Chinese burgers aanzienlijk verbeteren, aangezien zij nu vaak het buitenland moeten bezoeken om aankopen te doen vanwege bestaande tarieven en niet-tarifaire barrières.

In feite is de waarde van de internationale aankopen van Chinezen inmiddels gelijk aan de waarde van alle consumptiegoederen die China momenteel importeert, zonder rekening te houden met de snel stijgende online aankopen uit het buitenland. Het verleggen van deze aankopen naar binnenlandse markten zou de verschuiving naar een meer op consumptie gedreven economie versnellen, vooral naarmate de middenklasse groeit en haar koopkracht toeneemt. Het effect zou nog groter zijn als de VS en Europese landen zouden reageren op de Chinese oproepen om de export van hoogwaardige technologieproducten meer vrijelijk toe te staan.

De bredere openheid voor buitenlandse investeringen is eveneens van cruciaal belang voor China, dat ervoor moet zorgen dat de technologische vooruitgang doorgaat. Hoewel de Chinese economie in omvang gelijk zou kunnen zijn aan die van de VS, blijft China in een voordeel wat betreft productie, aangezien het BBP per hoofd van de bevolking slechts een kwart bedraagt van dat van de VS. Toch blijft China op een relatief lage positie in de wereldwijde waardeketens, ondanks recente verbeteringen. De technologische vooruitgang van het land is tot nu toe grotendeels afhankelijk geweest van de grotere openheid voor directe investeringen, die de vooruitgang in onderzoek, ontwikkeling en toepassing van geavanceerde technologieën heeft ondersteund. Als China zijn economie verder wil upgraden, moet dit proces worden voortgezet, ondersteund door initiatieven ter bevordering van ondernemerschap en bescherming van intellectuele eigendomsrechten.

China heeft al stappen ondernomen om zijn woorden met daden te ondersteunen. Zo zal het land zijn eerste importexpo in Shanghai organiseren in november, ter bevordering van de uitbreiding van de consumentenimporten. Tegelijkertijd zal China de limieten voor buitenlandse eigendom verhogen tot 51% binnen drie jaar, met uiteindelijk de bedoeling om de beperkingen helemaal te schrappen. Tegen 2022 zullen de buitenlandse eigendomsbeperkingen voor lokale autofabrikanten worden opgeheven, wat bedrijven zoals Tesla ten goede zal komen, aangezien zij dan volledig eigenaar kunnen worden van een dochteronderneming in China. Natuurlijk moet er nog veel meer gedaan worden, en China moet verder gaan om institutionele belemmeringen voor productie en financiële hervormingen te verwijderen. Toch heeft China laten zien zijn handelsdruk van de VS slimmer aan te pakken dan Japan in de jaren '80. In plaats van de basis te leggen voor een langdurige recessie, ondersteunt de Chinese reactie—de toename van importen en versnelde binnenlandse structurele hervormingen—hoogwaardige lange termijn groei.

Naast de strategische economische keuzes van China moet men ook begrijpen dat protectionisme en het afbreken van handelsverdragen zoals de TPP of NAFTA een zekere mate van onrust veroorzaken op de wereldmarkt. Protectionistische maatregelen, zoals importtarieven en de verhoging van handelsbelemmeringen, kunnen bedrijven kortetermijnvoordelen bieden, maar vaak ten koste van de wereldwijde markten. Hoewel het argument voor protectionisme vaak draait om het beschermen van de eigen industrieën en werkgelegenheid, kunnen dergelijke maatregelen ook leiden tot verhoogde prijzen voor consumenten, verminderde productkwaliteit en een verminderd aanbod van goederen. Voor China, een land dat zich richt op technologische vooruitgang en marktopeningen, is het belangrijk te begrijpen dat de buitenlandse markt niet alleen een concurrentieplatform is, maar ook een bron van kennis, innovatie en investeringen.

De vrije handel heeft in de loop der jaren talloze landen geholpen om uit armoede te komen en een grotere welvaart te bereiken. Het kan bedrijven dwingen tot innovatie en een versterking van economische samenwerking, wat de internationale stabiliteit ten goede komt. Terwijl de VS onder de leiding van Trump naar protectionisme neigt, is het duidelijk dat een gebalanceerde benadering van handel—waarbij beide landen profiteren van toegang tot elkaars markten en technologieën—vooral op lange termijn voordeliger zal blijken voor zowel de VS als China.

Zijn Handelsbelemmeringen en Protectiemaatregelen de Risico's Waard?

De Europese landbouwsector staat bekend om zijn strikte beschermingsmaatregelen, waarbij het beleid van de Europese Unie (EU) een geïntegreerd systeem omvat dat zowel het inkomen van boeren waarborgt als een betrouwbare voedselvoorziening voor de burgers van Europa garandeert. Dit systeem bevat onder andere directe betalingen aan boeren, financiering voor plattelandsontwikkeling en, misschien wel het meest opvallend, tarieven op geïmporteerde goederen. Deze tarieven, die voor Amerikaanse boeren een significant obstakel vormen, zorgen ervoor dat de kosten van producten uit de VS bij invoer in Europa gemiddeld 13,7 procent hoger zijn dan de tarieven die Europese producten moeten betalen om de Amerikaanse markt te betreden.

Dit systeem van agrarische bescherming heeft natuurlijk zijn prijs: meer dan een derde van het EU-budget wordt besteed aan subsidies voor de ongeveer vijf procent van de Europese bevolking die in de landbouwsector werkt. Dit betekent dat er minder geld beschikbaar is voor andere sectoren, zoals de stedelijke ontwikkeling en industriële innovaties. Toch lijkt het voor de meeste Europeanen gerechtvaardigd, gezien de voordelen van deze bescherming. In een recente Eurobarometer-enquête bleek dat 52 procent van de respondenten het eens was met het idee dat de EU handelsbelemmeringen voor landbouwproducten moet handhaven, terwijl 34 procent tegen deze maatregel was.

Dit brengt ons bij het debat over de tarieven die de Amerikaanse president Donald Trump in 2018 oplegde op staal- en aluminiumimporten. Net zoals in de Europese landbouwbescherming zou de centrale vraag niet moeten zijn "wat kost het?" maar eerder "wat is het onderliggende doel en kan het op een redelijke manier worden bereikt?" In dit geval was het doel van Trump om de nationale veiligheid te waarborgen door de staal- en aluminiumindustrie van de VS te versterken, zodat het land in geval van een militaire crisis zelfvoorzienend zou kunnen zijn in deze vitale producten. Maar de vraag is of dergelijke specifieke maatregelen daadwerkelijk het gewenste effect zullen hebben.

Historisch gezien was de laatste poging van de VS om de staalindustrie te ondersteunen, onder president George W. Bush, niet bijzonder succesvol. Ondanks een daling van de staalimporten gingen zeven Amerikaanse staalbedrijven failliet en bleef de werkgelegenheid in de sector afnemen. Dit kan deels worden toegeschreven aan de tijdelijke aard van de heffingen, die door de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als onwettig werden verklaard. Het is echter ook mogelijk dat de staalindustrie meer structurele steun nodig had dan enkel tariefmaatregelen, vooral vanwege hoge pensioenkosten en onvoldoende investeringen in de infrastructuur.

Indien Trump een bredere strategie nastreeft, zou het beter zijn om deze aan te pakken door een groter aantal sectoren te beschermen tegen de “China-shock” die de Amerikaanse industrie trof na de toetreding van China tot de WTO. Gedurende de periode 2000-2007 verloor de VS bijna een miljoen banen in de maakindustrie, een trend die verder ging dan de staalindustrie. Een bredere aanpak die zowel staalheffingen als andere maatregelen omvat zou een bredere verdediging van de Amerikaanse industrieën kunnen ondersteunen. Dit betekent echter dat, indien de doelstellingen van Trump verder gaan dan enkel staal en aluminium, het voor de VS misschien niet genoeg is om alleen maar importheffingen op te leggen. Er zou bijvoorbeeld ook een strategische verschuiving in de waarde van de dollar nodig zijn om exporten te stimuleren. Verder zouden andere landen zoals China en Duitsland hun spaar- en consumptiegewoonten moeten aanpassen, wat zou leiden tot een grotere vraag naar buitenlandse producten, inclusief die van de VS.

Voor de herstructurering van de Amerikaanse industrie zou een uitgebreide aanpak noodzakelijk zijn. Als de VS een comeback van de productie wil realiseren, moet het niet alleen vertrouwen op tarieven, maar ook op andere economische beleidsmaatregelen zoals belastinghervormingen, investeringen in technologische innovaties, en een verlaging van de invoer. Hoewel tarieven op staal en aluminium op zich nuttig kunnen zijn voor specifieke doeleinden, moeten de bredere doelstellingen duidelijk zijn. Het succes van de tarieven kan immers alleen worden geëvalueerd door te kijken naar de algehele impact op de economie en de mate waarin het beoogde doel wordt bereikt.

De discussie over tarieven is overigens niet beperkt tot de VS en Europa. De handelsoorlog tussen de VS en China is een goed voorbeeld van hoe protectiemaatregelen de wereldhandel kunnen verstoren. De VS legde belastingtarieven op aan een breed scala van Chinese producten, waarop China reageerde door zelf heffingen op Amerikaanse goederen te stellen. Deze stap kan uiteindelijk leiden tot verdere escalatie, waarbij de VS wellicht Chinese investeringen in Amerika zouden beperken, wat zou kunnen leiden tot verstoringen in de wereldwijde toeleveringsketens. Bedrijven kunnen gedwongen worden hun fabrieken en distributiecentra te verplaatsen, wat grotere gevolgen heeft dan belastingtarieven, aangezien investeringsbeslissingen direct van invloed zijn op werkgelegenheid, belastingen en economische groei.

Als gevolg hiervan kunnen de gevolgen van een handelsoorlog tussen de twee grootste economieën ter wereld zowel de Amerikaanse als de Chinese consumenten en bedrijven raken. Grootschalige bedrijven zoals Apple, die in beide landen investeren, zouden schade ondervinden, terwijl Amerikaanse retailers, zoals Walmart, die producten uit China importeren, hun prijzen moeten verhogen, wat uiteindelijk de levensstandaard zou kunnen verlagen. Ook Chinese consumenten en producenten, vooral de bedrijven die door buitenlandse investeerders worden gefinancierd, zouden zwaar getroffen worden.

De uitdaging die de VS en China gezamenlijk moeten aangaan is hoe ze hun markten op een duurzame manier kunnen openen. De WTO en andere internationale handelsorganisaties kunnen hierbij een sleutelrol spelen door zowel landen aan te moedigen om belemmeringen voor handel te verminderen als door een eerlijke verdeling van de wereldhandel te waarborgen. Zonder een bredere oplossing kan de risico van een handelsoorlog de wereldhandel verder verstoren en economische gevolgen hebben voor landen over de hele wereld.