Bij het uitvoeren van beeldvormingsonderzoeken zoals mammografie en borst-MRI worden vaak artefacten (verstoringen van het beeld) waargenomen, die de kwaliteit en nauwkeurigheid van de diagnostische bevindingen kunnen beïnvloeden. Deze artefacten ontstaan door een variëteit aan technische en fysiologische factoren, en kunnen op verschillende manieren de interpretatie van de beelden bemoeilijken. Een goed begrip van deze artefacten is essentieel voor zowel de radioloog als de technoloog, aangezien het direct invloed heeft op de uiteindelijke diagnose en behandeling van borstaandoeningen, zoals borstkanker.

Eén veel voorkomende verstoring die kan optreden bij digitale mammografie is het zogenaamde "ghost image". Dit artefact verschijnt wanneer het beeldreceptorsysteem een vorige afbeelding 'herinnert' en deze zich mengt met de nieuwe afbeelding, vaak als gevolg van een te lage temperatuur van de detector. Dit probleem wordt meestal opgelost door de detector voldoende tijd te geven om op te warmen, maar kan in sommige gevallen opnieuw optreden als de temperatuurregeling van het apparaat onvoldoende is. Dankzij de vooruitgang in technologie komt dit soort artefacten steeds minder vaak voor.

Daarnaast kunnen er andere verstoringen optreden, zoals de zogenaamde "gridline artifact". Dit gebeurt wanneer de lijnen van het raster, dat gebruikt wordt om röntgenstraling te absorberen en het beeld duidelijker te maken, onterecht zichtbaar worden door een verkeerde instelling van de snelheid van het raster. Dit is een technische fout die meestal kan worden gecorrigeerd door het systeem opnieuw te starten of door een service-engineer in te schakelen.

Bij borst-MRI kan het verschijnen van een "phase wrap" of aliasing artefact wijzen op een probleem in de beeldverwerking. Dit gebeurt wanneer de signalen van weefsels buiten het gezichtsveld van de MRI-scanner zich mengen met de signalen van de onderzochte weefsels, wat kan leiden tot vage of onjuiste weergaven. Dit soort artefacten kan worden verminderd door het aantal monsters in de richting van de fase-encoding te verhogen of het gezichtsveld te vergroten. In sommige gevallen is het nodig om het magneetveld van de scanner te optimaliseren door "shimming" toe te passen, wat de uniformiteit van het magnetische veld verbetert.

Verder kunnen de verschijnselen van onvolledige vetonderdrukking tijdens de borst-MRI ook een complicatie vormen. Het is belangrijk om te begrijpen dat vetmoleculen in de borst het signaal kunnen verstoren door hun hoge signaalintensiteit, wat de detectie van kankerveranderingen bemoeilijkt. Dit wordt vaak gecorrigeerd door het toepassen van vetonderdrukkingstechnieken, maar in sommige gevallen kunnen afwijkingen in het magneetveld ervoor zorgen dat vetweefsel niet goed wordt onderdrukt. Het resultaat is een onvolledige onderdrukking van het vet signaal, wat leidt tot inconsistenties in het beeld.

Een ander veelvoorkomend artefact in MRI-beelden is het "chemical shift" artefact, dat optreedt wanneer de resonanties van vet- en watermoleculen niet goed worden gescheiden. Dit leidt vaak tot een signaal leegte of een verhoogd signaal langs de grens tussen vet- en waterweefsels. Dit soort artefact komt vooral voor bij niet-vetonderdrukte sequenties en is belangrijk voor de beoordeling van tumoren, aangezien het de waarneming van tumoren kan belemmeren.

Het is belangrijk dat radiologen niet alleen de artefacten kunnen herkennen, maar ook begrijpen welke invloed ze kunnen hebben op de uiteindelijke diagnose. Wanneer een artefact wordt gedetecteerd, moet de arts of technoloog het beeld opnieuw analyseren of, indien nodig, een nieuwe scan uitvoeren om een juiste diagnose te stellen. Het is niet alleen de taak van de radioloog om deze artefacten te herkennen, maar ook van de technoloog om te zorgen voor de juiste beeldinstellingen, zoals het vermijden van patiëntbewegingen en het correct positioneren van het lichaam. In sommige gevallen kunnen fouten in de uitvoering van de scan eenvoudig worden gecorrigeerd door een nieuwe poging, maar het is essentieel dat alle betrokkenen zich bewust zijn van de gevolgen van dergelijke artefacten.

Borsttomosynthese, een geavanceerdere techniek in de beeldvorming, heeft veelbelovende resultaten opgeleverd in de vermindering van de overlapping van weefsels, wat vaak een probleem is bij conventionele 2D-mammografie. Bij deze techniek worden meerdere beelden vanuit verschillende hoeken vastgelegd en gereconstrueerd, wat het mogelijk maakt om overlappende structuren te scheiden. Hierdoor kunnen tumoren die anders mogelijk verborgen zouden blijven, duidelijker worden weergegeven. Hoewel tomosynthese compressie vereist, kan de benodigde mate van compressie in sommige gevallen worden verminderd dankzij de effectiviteit van de techniek bij het verminderen van weefseloverlap.

Samenvattend, is het van cruciaal belang dat alle technologische en biologische factoren die de beeldvorming beïnvloeden grondig worden begrepen en goed beheerd. Een zorgvuldige voorbereiding van zowel de apparatuur als de patiënt kan veel voorkomende artefacten helpen voorkomen, terwijl nauwkeurige beeldinterpretatie essentieel blijft voor het stellen van een juiste diagnose. Het trainen van technici en radiologen in het herkennen van artefacten en het implementeren van verbeterde technologieën zal de kwaliteit van de borstafbeeldingen verbeteren en bijdragen aan betere patiëntresultaten.

Hoe te begrijpen wanneer lymfeklieren betrokken zijn bij borstkanker?

De bewaking van lymfeklieren bij borstkanker heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in de beoordeling van het stadium van de ziekte en de prognose. De zogenaamde ‘sentinel lymfeklier’, de eerste lymfeklier waarnaar kankercellen waarschijnlijk zullen verspreiden, is van cruciaal belang bij de beoordeling van lymfeklierbetrokkenheid. Meestal bevindt deze lymfeklier zich in niveau I van de oksel. Het zorgvuldig onderzoeken van de ipsilaterale onderkant van de oksel door middel van echografie is van groot belang bij patiënten met een verdachte borstverandering. De status van de oksellymfeklieren is sterk gerelateerd aan de prognose van de patiënt. De histologische evaluatie van de lymfeklieren is de meest accurate manier om vast te stellen of de ziekte zich naar deze klieren heeft verspreid. Bij een traditionele oksellymfeklierdissectie worden de lymfeklieren van de niveaus I en II meestal verwijderd.

Een gedetailleerd beeld van de lymfeklierstatus helpt artsen om het stadium van de ziekte te bepalen en zo de meest effectieve behandeling voor de patiënt te kiezen. Omdat de lymfeklieren betrokken kunnen zijn bij de verspreiding van borstkanker, is het belangrijk dat patiënten met borstkanker zich bewust zijn van de mogelijke implicaties van lymfeklieren bij hun behandeltraject. Echografie, eventueel gecombineerd met een biopsie, wordt vaak gebruikt om de lymfeklieren te onderzoeken, omdat deze beelden kunnen helpen bij het vaststellen of er afwijkingen aanwezig zijn.

In gevallen van borstkanker, zoals bij invasieve ductale carcinomen, die het meest voorkomend zijn, kan het identificeren van lymfeklierbetrokkenheid de verdere behandelingskeuzes sturen, zoals het al dan niet uitvoeren van chemotherapie. Daarom wordt de rol van lymfeklieren in de pathofysiologie van borstkanker goed onderzocht en in veel gevallen als een bepalende factor beschouwd.

Daarnaast moeten zorgverleners ook rekening houden met specifieke kenmerken van de mammografie en andere beeldvormende technieken bij de evaluatie van borstkanker. Bijvoorbeeld, een ‘focale asymmetrie’ op een mammogram kan wijzen op de aanwezigheid van kanker, vooral als het zich bevindt in een van de bovenste buitenste kwadranten van de borst. Het is belangrijk dat radiologen en andere zorgprofessionals de juiste terminologie gebruiken om mammografische bevindingen te beschrijven en zo uniformiteit te waarborgen in de communicatie tussen verschillende zorgverleners. Wanneer een asymmetrie op slechts één mammografisch beeld zichtbaar is, wordt het vaak eerst omschreven als een asymmetrie tot het volledig geïdentificeerd kan worden.

Wanneer we spreken over een mogelijke kankergezwel of tumoren, wordt een ‘massa’ gedefinieerd als een ruimte-innemende laesie met gedeeltelijk bolvormige grenzen die zichtbaar is op zowel laterale als posteroanterior beelden. Het belang van vervolgonderzoek bij het ontdekken van zulke afwijkingen is essentieel. Nadat de mammografische evaluatie is uitgevoerd, kan aanvullende echografie nodig zijn, maar MRI wordt vaak niet gebruikt voor de initiële beoordeling van een dergelijke asymmetrie.

Wat betreft risicofactoren voor borstkanker, moeten artsen alert zijn op bepaalde signalen die kunnen wijzen op een verhoogd risico, zoals vroege menarche, late menopauze, nullipariteit, familiegeschiedenis van borstkanker en genetische mutaties zoals BRCA1 en BRCA2. Het identificeren van risicogroepen is een belangrijke stap bij het bepalen van wie extra screenings nodig heeft, vooral bij mensen die hormoontherapie ondergaan of een familiegeschiedenis van borstkanker hebben.

Het beeld van borstkanker is complex en varieert afhankelijk van vele factoren. Voor transgender vrouwen, die een mannelijke geslachtskenmerk bij de geboorte hebben gekregen, zijn de screeningsrichtlijnen enigszins anders. Na het gebruik van feminiserende hormonen gedurende 5 tot 10 jaar, wordt aanbevolen om mammografie om de 1 tot 2 jaar uit te voeren. Dit benadrukt de noodzaak voor een individuele benadering van borstkankerdiagnostiek, waarbij de medische geschiedenis en behandelingsgeschiedenis van de patiënt in overweging worden genomen.

Tot slot, voor jonge vrouwen die zich presenteren met een palpable massa in de borst, wordt het vaak aanbevolen om een gerichte echografie uit te voeren, in plaats van een volledige mammografie, aangezien de kans op goedaardige tumoren zoals fibroadenomen bij jonge vrouwen groot is. Het is belangrijk te begrijpen dat, hoewel fibroadenomen vaak goedaardig zijn, ze in sommige gevallen kunnen worden aangezien voor kwaadaardige tumoren als ze zich gedragen als dergelijke massa’s op beeldvorming.

Met dit alles in gedachten moeten zowel patiënten als zorgprofessionals voortdurend alert blijven en zich bewust zijn van de nieuwste richtlijnen en technologieën voor borstkankeronderzoek. Elk geval vereist zorgvuldige overweging van de juiste diagnostische middelen, aangezien een nauwkeurige en vroege diagnose cruciaal is voor het bepalen van de best mogelijke behandeling.

Welke artefacten beïnvloeden de resultaten van mammografie en MRI-beelden?

In de radiologie, en specifiek bij het analyseren van mammografie- en MRI-beelden, kunnen verschillende artefacten de beeldkwaliteit verstoren en de interpretatie bemoeilijken. Het is van cruciaal belang voor radiologen om zich bewust te zijn van deze artefacten, zodat ze adequaat kunnen worden herkend en geoptimaliseerd om een nauwkeurige diagnose te garanderen.

Een van de meest voorkomende artefacten die radiologen kunnen tegenkomen tijdens het afnemen van beelden is patiëntbeweging. Dit artefact komt vaak voor in zowel mammografie als MRI, en kan resulteren in onscherpe beelden, wat de interpretatie bemoeilijkt. Bij MRI wordt beweging vaak geassocieerd met foutieve beeldvorming door een onjuiste uitlijning van het beeld, en dit kan vooral problematisch zijn bij sequenties met langere duur, zoals postcontrast-afbeeldingen. Het minimaliseren van patiëntbeweging kan worden bereikt door duidelijke instructies aan de patiënt te geven en door het gebruik van ademhalings- of bewegingsrestricties, zoals speciale ademhalingspatronen of ademstops tijdens het onderzoek.

Een ander veelvoorkomend artefact bij mammografie is het gebruik van rasterlijnen. Deze lijnen ontstaan door de interferentie van de raster, die bedoeld is om ruis te verminderen, maar soms zichtbaar wordt op de uiteindelijke beelden. Het voorkomen van rasterartefacten kan worden bereikt door de juiste rasterdikte te selecteren en door de juiste positionering van het borstweefsel om de röntgenstraal optimaal te richten.

Ook metalen objecten in of op het lichaam van de patiënt kunnen artefacten veroorzaken, vooral in MRI-beelden. Deze metalen objecten beïnvloeden het magnetische veld en kunnen leiden tot vervormingen in het beeld, bekend als metalische gevoeligheidsartefacten. Het is essentieel om altijd vooraf te controleren of een patiënt metalen voorwerpen draagt, zoals sieraden, en deze voor de procedure te verwijderen.

In de context van MRI-beelden, is een ander belangrijk artefact dat gerelateerd is aan de techniek zelf: de zogenaamde fase-wrap of aliasing. Dit gebeurt wanneer het veld van view (FOV) te klein is voor het gebied dat moet worden onderzocht. Het vergroot de kans op overlap van signalen die niet correct kunnen worden geïdentificeerd, wat resulteert in onjuiste beeldvorming. Dit kan deels worden opgelost door het FOV te vergroten, de scan opnieuw uit te voeren met een hogere bandbreedte, of het systeem vaker te shimmen om magnetische oneffenheden te corrigeren.

Naast deze technische artefacten, is het ook van belang om de juiste prestatie-indicatoren voor mammografie te begrijpen. De Recall Rate, of het percentage patiënten dat voor vervolgonderzoek wordt teruggeroepen na een screening, is een belangrijke maatstaf voor de kwaliteit van mammografische onderzoeken. De American College of Radiology (ACR) raadt aan dat de recall rate voor screening mammografie tussen de 5% en 12% moet liggen. Een te hoge recall rate kan wijzen op overdiagnose of technische problemen, terwijl een te lage recall rate kan duiden op het missen van gevallen van kanker. Het is essentieel dat radiologen deze norm handhaven om een goede balans tussen gevoeligheid en specificiteit te bereiken.

Daarnaast spelen calcificaties een cruciale rol bij het vaststellen van risico's in mammografie. Bij het interpreteren van calcificaties worden verschillende morfologische en distributieve descriptoren gebruikt. Fine pleomorphic calcificaties bijvoorbeeld, zijn geassocieerd met een verhoogd risico op maligniteit en kunnen wijzen op vroege stadia van borstkanker. Het is van essentieel belang voor de radioloog om deze calcificaties nauwkeurig te beschrijven en te categoriseren volgens de BI-RADS-systematiek om de juiste diagnose en vervolgonderzoeken te plannen.

Verder moeten artsen altijd de juiste procedures volgen voor medische audits en kwaliteitscontrole bij mammografische screening. Dit omvat het voldoen aan de eisen van de MQSA (Mammography Quality Standards Act), die specifieke criteria stelt voor de opleiding, ervaring en voortdurende educatie van de artsen die mammografieën interpreteren. Bijvoorbeeld, om zelfstandig mammografieën te kunnen interpreteren, moet een arts ten minste 240 onderzoeken onder directe supervisie hebben uitgevoerd en voldoen aan de vereisten voor continue educatie in de laatste drie jaar.

Tenslotte moeten radiologen bij het uitvoeren van aanvullende beeldvormingsmethoden, zoals MRI of PET/CT, de geschiedenis van de patiënt in overweging nemen, inclusief recente vaccinaties of andere invloeden die tijdelijke veranderingen in lymfeklieren kunnen veroorzaken. Dit is van belang om onnodige procedures of zorgen te voorkomen, zoals bij een vrouw die recente axillaire adenopathie vertoont na een COVID-19-vaccinatie, waarvoor het aanbevolen is om een follow-up te plannen in plaats van onmiddellijk verder te onderzoeken.

De kennis van deze artefacten en hun impact op de beeldkwaliteit en diagnostische nauwkeurigheid stelt radiologen in staat om beter geïnformeerde beslissingen te nemen bij het beoordelen van borstafbeeldingen en andere gerelateerde onderzoeken. Dit helpt niet alleen om de kwaliteit van de patiëntenzorg te verbeteren, maar ook om de technische uitdagingen in beeldvorming effectief aan te pakken.

Hoe verschilt de stralingsdosis van de standaardborst in digitale tomosynthese (DBT) en digitale mammografie (FFDM)?

Digitale borstonosynthese (DBT) wint steeds meer terrein als aanvulling op of vervanging voor digitale full-field mammografie (FFDM) bij screeningstoepassingen. Een belangrijk punt van overweging bij DBT is de stralingsdosis die de borst ontvangt in vergelijking met traditionele FFDM-beeldvorming. De stralingsdosis bij een CC-weergave (craniocaudale weergave) die verkregen wordt via DBT, kan verschillen afhankelijk van de borststructuur, maar in de meeste gevallen resulteert DBT in een hogere dosis. Dit is te wijten aan het feit dat DBT meerdere beelden van verschillende hoeken maakt en elke hoek een aparte opname vereist, wat in veel gevallen leidt tot een verhoogde totale blootstelling aan röntgenstraling. Het is echter belangrijk te vermelden dat DBT in sommige gevallen een lagere dosis kan geven, afhankelijk van de samenstelling van het borstweefsel van de patiënt.

In tegenstelling tot traditionele FFDM, waarbij één enkele afbeelding wordt verkregen, zorgt DBT voor een serie van projecties die uit meerdere hoeken worden genomen. Dit heeft als voordeel dat overlappen van anatomische structuren verminderd kan worden, wat de zichtbaarheid van microcalcificaties en tumoren verbetert. Desondanks is het belangrijk dat medische professionals de dosis goed monitoren om onnodige stralingsblootstelling te minimaliseren, vooral wanneer DBT als vervanging van FFDM wordt gebruikt.

Daarnaast wordt de keuze van het röntgenbuismateriaal en de gebruikte filter belangrijker in DBT dan in traditionele mammografie. Mammografiesystemen gebruiken vaak een combinatie van molybdeen en rhodium voor het röntgenbuisdoel en de stralingsfilter. In sommige gevallen wordt zilver of wolfraam gebruikt als röntgenbuisdoel, waarbij zilver zorgt voor een hogere kwaliteit van de beelden door het verwijderen van lage-energie fotonen die de borst niet effectief bereiken. Dit vermindert de stralingsdosis en verbetert de beeldkwaliteit.

De keuze van de röntgenbuis en de instelling van de dosis moeten zorgvuldig worden afgewogen op basis van de specifieke patiënt en het type mammografie dat nodig is. De patiënt moet altijd goed geïnformeerd worden over de mogelijke risico’s van stralingsblootstelling, vooral in gevallen waarbij jonge vrouwen of zwangere vrouwen betrokken zijn. In het geval van een zwangere vrouw, bijvoorbeeld, moet het risico voor de foetus worden beoordeeld, en moet er gezocht worden naar alternatieve beeldvormingstechnieken om stralingsblootstelling te minimaliseren.

Het gebruik van geavanceerde beeldvormingstechnieken zoals DBT kan de diagnostische nauwkeurigheid aanzienlijk verbeteren, maar het is van essentieel belang om altijd te balanceren tussen de voordelen van de techniek en de risico’s die gepaard gaan met verhoogde stralingsdoses. Dit blijft een belangrijk onderwerp voor verdere onderzoeksinitiatieven, aangezien er nieuwe technologieën in beeldvorming blijven opkomen die de stralingsdosis kunnen optimaliseren zonder concessies te doen aan de diagnostische waarde.

Endtext