Chronische constrictieve pericarditis is een zeldzame aandoening bij kinderen, waarbij het pericardium door littekenvorming zijn elasticiteit verliest, wat leidt tot een belemmering van de hartfunctie. De enige effectieve behandeling voor deze aandoening is een pericardiectomie, een chirurgische ingreep waarbij het verstijfde pericardium wordt verwijderd. Deze operatie vraagt om een uiterst nauwkeurige en gespecialiseerde anesthetische aanpak, gezien de complexe hemodynamische veranderingen die zich voordoen tijdens en na het losmaken van het pericardium.

De casus van een zevenjarige jongen, die al een jaar last had van onverklaarde buikdistentie, toont de typische klinische symptomen van deze aandoening. Naast buikzwelling vertoonde hij ook tekenen van congestie zoals ooglid- en enkeloedeem, en kon hij niet plat liggen zonder benauwd te worden. Uit uitgebreide diagnostiek, waaronder echocardiografie, CT-scan en leverbiopsie, bleek onder meer rechteratriumverwijding en een verdikt pericardium met tekenen van leverstuwing, typerend voor de hemodynamische gevolgen van pericarditis constrictiva.

De anesthetische behandeling begint al voor de operatie met sedatie via intranasale dexmedetomidine om de patiënt rustig te maken zonder de ademhaling te onderdrukken. Tijdens de ingreep wordt een combinatie van etomidaat, propofol, sufentanil en rocuronium gebruikt om een stabiele anesthesie te waarborgen. Het gebruik van sevofluraan in combinatie met continue monitoring van het bispectrale indexgetal (BIS) helpt om het anesthesieniveau adequaat te handhaven. Essentieel is de continue invasieve bewaking van arteriële druk, centraal veneuze druk en hemodynamische parameters, om snel te kunnen reageren op de wisselende cardiovasculaire status.

Gedurende de pericardiectomie kunnen grote schommelingen in het hartindex en de ventriculaire druk optreden, vooral bij het losmaken van het pericardium. In dit geval daalde de hartindex tijdelijk van 2,9 naar 2,0 L/(min·m²) en daalde de arteriële bloeddruk sterk, wat direct werd opgevangen door het verhogen van de norepinefrine- en dobutamine-infusie. Daarnaast werd furosemide toegediend om het vochtbalans strikt negatief te houden en zo overbelasting te vermijden. De intraoperatieve bloedgasanalyse diende als leidraad voor het toedienen van elektrolyten en het beoordelen van het zuur-base-evenwicht.

Ook het temperatuurmanagement is cruciaal, omdat hypothermie het risico op hartritmestoornissen en coagulopathieën verhoogt. Door het gebruik van actieve verwarmingssystemen en het verwarmen van infusievloeistoffen wordt normothermie nagestreefd.

Naast de directe anesthetische en chirurgische aspecten is het belangrijk te beseffen dat de pathofysiologie van constrictieve pericarditis ingrijpende gevolgen heeft voor andere organen, met name de lever en de nieren. Leverstuwing leidt tot structurele veranderingen in het parenchym, zoals zwelling en vervorming van hepatocyten, wat de leverfunctie kan beïnvloeden. Daarnaast is een nauwgezette vochtbalans noodzakelijk om nierfalen te voorkomen, zeker gezien het gebruik van diuretica preoperatief. De complexe interactie tussen hartfunctie, lever en nierfunctie maakt multidisciplinaire samenwerking en continue monitoring onontbeerlijk.

Een juiste interpretatie van de hemodynamische en laboratoriumparameters is essentieel voor het tijdig aanpassen van medicatie en vloeistofbeheer. Het anesthesieteam moet voorbereid zijn op acute cardiovasculaire instabiliteit en beschikken over middelen om snel in te grijpen. De operatie zelf vergt niet alleen technische chirurgische vaardigheid, maar ook een scherp inzicht in de fysiologische reacties van het kind op de ingreep.

Het is tevens van belang om aandacht te schenken aan de postoperatieve fase, waarin het hart langzaam moet wennen aan de afgenomen druk en verhoogde rekbaarheid. Het risico op hartritmestoornissen, vochtophoping en respiratoire complicaties blijft bestaan, wat nauwkeurige bewaking en een gestroomlijnde overgang naar intensive care vereist.

Endtext

Hoe wordt de anesthesiologische zorg beheerd bij een Potts shunt-operatie bij een kind met idiopathische pulmonale arteriële hypertensie (IPAH)?

De Potts shuntoperatie, die de linkerlongslagader aan de dalende aorta verbindt, biedt een veelbelovende behandeloptie voor kinderen met idiopathische pulmonale arteriële hypertensie (IPAH) die niet goed reageren op conservatieve behandelingen. De ziekte, gekarakteriseerd door verhoogde bloeddruk in de longslagader, leidt vaak tot ernstige complicaties, waaronder hartfalen en frequente crisissen van pulmonale hypertensie. In dit hoofdstuk wordt de anesthesiologische benadering beschreven voor een Potts shunt-operatie bij een driejarige patiënt met IPAH, met nadruk op perioperatief beheer en de cruciale rol van multidisciplinaire samenwerking.

De patiënt was een driejarige jongen die al meer dan een maand symptomen vertoonde, zoals verminderde eetlust en vermoeidheid. Diagnostisch werd hij gediagnosticeerd met IPAH, wat werd bevestigd door hartkatheterisatie en beeldvorming. Ondanks medicamenteuze behandeling met sildenafil en bosentan, bleef de pulmonale arteriële druk (PAP) hoog, wat leidde tot herhaalde pulmonale hypertensieve crises (PHC). Het besluit om een Potts shunt-operatie uit te voeren werd genomen na overleg met een multidisciplinair team van cardiologen, chirurgen en anesthesisten.

Voor de operatie was de patiënt sedatief behandeld met dexmedetomidine, en medicijnen zoals treprostinil en milrinon werden continu toegediend om de pulmonale hypertensie te verminderen. De preoperatieve hemodynamische toestand vertoonde fluctuaties in de PAP en een verminderde hartfunctie, wat een zorgvuldige anesthesiologische planning vereiste. Na het plaatsen van een Swan-Ganz katheter om de PAP in de gaten te houden, werd besloten om algemene anesthesie toe te dienen, waarbij etomidate, sufentanil en rocuronium werden gebruikt voor inductie.

In de operatiekamer werd een strak monitoringregime ingesteld, met continue controle van de bloeddruk, hartslag, zuurstofsaturatie en PAP. Omdat de patiënt lijdt aan pulmonale hypertensie, is het cruciaal om de ventilatieparameters nauwkeurig te beheren om de gaswisseling te optimaliseren en de ontwikkeling van verdere hypertensieve crises te voorkomen. De anesthesie werd gehandhaafd door een infusie van propofol, sufentanil en rocuronium, en de operatie zelf duurde 330 minuten, met een geschat bloedverlies van ongeveer 150 ml.

Tijdens de operatie werd de bloeddruk plotseling laag, wat onmiddellijke interventie vereiste met norepinefrine om de bloeddruk te stabiliseren. Na de operatie werd de patiënt overgebracht naar de Cardiac Intensive Care Unit (CICU), waar verdere postoperatieve zorg werd verleend, inclusief continue monitoring van de vitale functies en zuurstofsaturatie.

Het succes van de Potts shunt-operatie hangt sterk af van het perioperatieve beheer van de pulmonale hypertensie en de zorgvuldige afstemming tussen anesthesisten, chirurgen en cardiologen. Dit geval benadrukt het belang van vroegtijdige diagnostiek en de noodzaak voor een dynamische en flexibele anesthesiologische benadering die kan worden aangepast aan de veranderingen in de hemodynamische status van de patiënt.

Naast de chirurgische procedure en anesthesiologische zorg, moeten zorgverleners zich bewust zijn van de mogelijke langetermijneffecten van de Potts shunt. Hoewel de operatie een veelbelovende oplossing biedt voor sommige kinderen met IPAH, blijft de vraag over de lange termijnresultaten open. Langdurige follow-up is essentieel om de werking van de shunt te monitoren en vroegtijdig complicaties zoals stenose of infectie op te sporen. Er dient ook aandacht te worden besteed aan de psychologische impact van chronische hart- en longziekten op jonge patiënten en hun families, aangezien de aandoening vaak ingrijpende gevolgen heeft voor de levenskwaliteit.

Hoe wordt sedatie veilig beheerd bij kinderen met complexe hartafwijkingen tijdens MRI en CT-onderzoeken?

De sedatie van kinderen met aangeboren hartafwijkingen, zoals pulmonale atresie (PA) en pulmonale stenose (PS), vereist een uiterst zorgvuldige benadering vanwege de kwetsbaarheid van hun cardiovasculaire systeem. Tijdens beeldvormende onderzoeken zoals MRI en CT, waarbij een stille houding essentieel is, moet sedatie diep genoeg zijn om beweging te voorkomen maar tegelijkertijd de vitale functies stabiel houden. De praktijk laat zien dat een gecombineerde sedatie met orale chloralhydraat en nasale dexmedetomidine een succespercentage van meer dan 90% bereikt bij kinderen met cyanotische aangeboren hartafwijkingen. Deze combinatie minimaliseert de kans op ademhalingsdepressie, die meestal mild is, terwijl ze toch voldoende sedatie biedt.

Dexmedetomidine wint terrein als voorkeursmiddel vanwege zijn gunstige farmacologische profiel: het veroorzaakt weinig neusslijmvliesirritatie, heeft een hoge biologische beschikbaarheid en relatief weinig cardiotoxische en neurotoxische bijwerkingen in vergelijking met oudere middelen zoals chloralhydraat. Desalniettemin blijft het gebruik van sedativa bij deze patiëntengroep complex, vooral vanwege de noodzaak om hemodynamische stabiliteit te waarborgen. Intravenieuze sedatie heeft het voordeel van snelle werking en voorspelbare dosering, maar vereist gespecialiseerde apparatuur en deskundige bewaking, wat niet altijd beschikbaar is.

De pre-sedatie beoordeling is cruciaal: naast de klinische symptomen moeten echocardiografie en cardiale CT de functionele status van het hart en mogelijke vasculaire afwijkingen in kaart brengen. Dit helpt de anesthesist om de juiste dosering en combinatie van sedativa te bepalen. Belangrijk is dat kinderen met PS vaak meerdere chirurgische ingrepen ondergaan, wat de sedatierespons kan beïnvloeden en de behoefte aan aangepaste protocollen onderstreept.

Sedatie van kinderen met complexe syndromen zoals mucopolysaccharidoses (MPS) stelt nog grotere uitdagingen. De combinatie van een moeilijk beheersbare luchtweg en ernstige hartfalen vereist een multidisciplinaire aanpak waarbij het handhaven van stabiele hemodynamiek en luchtwegmanagement centraal staat. Het gebruik van video-laryngoscopie en aangepaste intubatie technieken is hier onmisbaar.

Het beheer van sedatie bij deze kinderen moet altijd rekening houden met de groei en ontwikkeling van de patiënt. De aanleg van conduits of reconstructies van de rechterhartuitgang vereist regelmatige controle en mogelijk herhaalde interventies om een optimale pulmonaire bloedvoorziening te behouden. Sedatie moet dus niet alleen veilig zijn voor de huidige procedure, maar ook geen nadelige effecten hebben op het hart op de lange termijn.

Vanwege de gevoeligheid van deze patiëntengroep zijn bloeddrukmetingen na sedatie vaak niet betrouwbaar doordat kinderen bij niet-invasieve metingen vaak huilen of zich verzetten, wat de resultaten kan vertekenen. Daarom wordt bloeddrukmeting tijdens sedatie vaak vermeden, en ligt de focus op het monitoren van SpO2 en hartfrequentie als primaire parameters voor vitale functies.

De keuze van sedativa, dosis en toedieningsvorm moet worden afgestemd op de specifieke situatie en het beschikbare medisch personeel en materiaal. Combinaties van sedativa kunnen de effectiviteit vergroten, maar verhogen ook de kans op bijwerkingen. Een zorgvuldige afweging tussen voordelen en risico’s is daarom essentieel. Het gebruik van dexmedetomidine als add-on of als onderdeel van een combinatieschema blijkt uit praktijkgegevens van hoog succes en relatief beperkte complicaties.

Het is ook van belang om te beseffen dat sedatie en anesthesie bij kinderen met aangeboren hartafwijkingen niet alleen een technische uitdaging zijn, maar ook een voortdurende klinische verantwoordelijkheid vergen. Naast de sedatie zelf, moet men de onderliggende pathofysiologie begrijpen, de impact van chirurgische ingrepen op lange termijn in acht nemen en alert zijn op subtiele veranderingen in klinische parameters die kunnen duiden op achteruitgang van de cardiale functie.

Hoe wordt pulmonale hypertensiecrisis beheerd tijdens een operatie bij kinderen?

Pulmonale hypertensiecrisis (PHC) is een ernstige toestand die zich snel ontwikkelt bij kinderen met pulmonale hypertensie (PH). Het kan snel de weerstand in de pulmonale vaten doen stijgen, waardoor de druk in de longslagader en het rechterventrikel dramatisch toeneemt. Dit kan leiden tot een verminderd hartdebiet, hypoxie, hypotensie en metabole acidose, wat een directe dreiging vormt voor het leven van het kind. Het is van cruciaal belang dat anesthesisten goed voorbereid zijn en snel reageren om deze crises te voorkomen of te behandelen, vooral tijdens chirurgische ingrepen.

In het geval van de beschreven operatie was het kind onder gecontroleerde ventilatie geplaatst met behulp van het PCV-VG-modus, waarbij het zuurstofdebiet op 2 L/min werd ingesteld en de fractie van geïnspireerd zuurstof (FiO2) op 50% stond. De bloedgaswaarden waren normaal, en de echocardiografie gaf geen significante afwijkingen weer, behalve een lichte verdikking van de rechterventrikelwand. De end-tidal kooldioxide (ETCO2) werd constant tussen de 35 en 45 mmHg gehouden. Anesthesie werd gehandhaafd met sevofluraan, en na de anesthesie-inductie werden de bloedgaswaarden geanalyseerd, waarbij de zuurstofsaturatie onder controle werd gehouden.

Tijdens de operatie werd echter een plotselinge verandering in de toestand van het kind waargenomen. Er kwam een plotselinge toename van de hartslag (HR) van 95 naar 135 slagen per minuut, vergezeld van cyanose en een daling van de zuurstofsaturatie (SpO2) van 98% naar 65%. Dit werd gevolgd door een verdere daling van de bloeddruk. Dit was het begin van een PHC, veroorzaakt door een dramatische toename van de pulmonale vaatweerstand. De rechterventrikel vergrote zich aanzienlijk en de linker ventrikelcontractiliteit nam af. De symptomen werden snel verergerd door een verminderde preload van het linkerhart en een verhoogde druk in de rechterventrikel, wat leidde tot een verplaatsing van het interventriculaire septum naar links en verdere beperking van de linker ventrikelfunctie.

Het management van deze crisis vereiste onmiddellijke interventie, waaronder het diep inademen van sevofluraan, intraveneuze toediening van epinefrine en furosemide, evenals het toedienen van natriumbicarbonaat en milrinon. Na deze behandelingen verbeterde de hartslag, daalde de bloeddruk en herstelde de zuurstofsaturatie tot een niveau van 98%. De spontane ademhaling herstelde zich na ongeveer 15 minuten, hoewel het kind aanvankelijk onregelmatig ademde en moeite had met het verdragen van de intubatiebuis.

De rechterhartkatheterisatie, die in dit geval werd uitgevoerd, speelde een cruciale rol in het bevestigen van de diagnose van PHC en het monitoren van de veranderingen in de rechterventrikelfunctie. Deze procedure maakt het mogelijk om de druk in de rechteratrium, rechterventrikel en longslagader te meten, evenals de cardiale output en gemengde veneuze zuurstofsaturatie. In dit geval werd de druk in de rechterventrikel en de longslagader gemeten, en na zuurstofventilatie werd de druk genormaliseerd, wat het herstel van het kind ondersteunde.

Bij de behandeling van PHC is het essentieel om zowel de onderliggende oorzaak van de pulmonale hypertensie als de directe crisisfactoren aan te pakken. De acute vasodilatie-testen (AVT), uitgevoerd door inhalatie van stikstofmonoxide (NO) of toediening van epoprostenol en adenosine, kunnen nuttige informatie verschaffen over de reactie van de longvaten en de mogelijkheid van reversibele vasoconstrictie. Dit biedt belangrijke inzichten in de benadering van de behandeling, aangezien kinderen met reactieve pulmonale hypertensie vaak goed reageren op medicatie zoals calciumkanaalblokkers.

Preoperatieve evaluatie bij kinderen met pulmonale hypertensie moet zorgvuldig worden uitgevoerd. Er moet aandacht worden besteed aan de algehele toestand van het kind, de tolerantie voor lichamelijke inspanning, de symptomen van rechtszijdig hartfalen en de geschiedenis van eerdere PHC-aanvallen. Het gebruik van kalmerende middelen zoals midazolam kan helpen om angst te verminderen en de voorbereiding voor de operatie te vergemakkelijken.

Het succes van de behandeling van PHC hangt grotendeels af van de snelheid en effectiviteit van de interventies, evenals van het vermogen om de onderliggende pathofysiologie van de aandoening tijdig te begrijpen en aan te pakken. Het juiste gebruik van medicatie, zoals epinefrine, furosemide, en milrinon, kan essentieel zijn om de circulatoire status van het kind te stabiliseren en de crisis onder controle te krijgen.

De belangrijkste les voor clinici is het belang van constante monitoring van de vitale parameters en de bereidheid om snel in te grijpen bij tekenen van een pulmonale hypertensiecrisis. Het gebruik van geavanceerde technieken zoals rechterhartkatheterisatie en echocardiografie in combinatie met een goed begrip van de pathofysiologie van PH kan een cruciale rol spelen in het voorkomen van ernstige complicaties en het verbeteren van de prognose van het kind.

Hoe temperatuur en pH-regulatie de hersenperfusie beïnvloeden tijdens hypothermische chirurgie

Bij lage temperaturen verandert de oplosbaarheid van CO2 in het bloed, wat direct van invloed is op de zuur-basebalans en de hersenperfusie. De oplosbaarheid van CO2 neemt toe bij dalende temperaturen, wat kan leiden tot een lagere PaCO2. Dit gebeurt zelfs wanneer de totale CO2-inhoud in het bloed stabiel blijft. In situaties waar α-steady-state management wordt toegepast, blijft de hersenbloedstroom en het cerebrale zuurstofverbruik optimaal gekoppeld. Echter, bij diepe hypothermie, wanneer het automatische regulatiemechanisme van de hersenen verloren gaat, wordt deze relatie verstoord, en de hersenbloedstroom volgt direct de veranderingen in de arteriële bloeddruk.

Bij 37°C is de PaCO2 meestal 40 mm Hg, maar bij een temperatuur van 20°C kan deze dalen tot 16 mm Hg. Dit komt door de toename van de CO2-oplosbaarheid bij lagere temperaturen. Zonder temperatuurcorrectie zullen de bloedgasresultaten zuurder zijn, wat de noodzaak benadrukt van een zorgvuldige temperatuurbeheersing om de pH binnen het normale bereik te houden. Het gebrek aan temperatuurcorrectie leidt vaak tot een verzuring van het bloed, wat de zuur-basebalans verder verstoort. Dit kan bijvoorbeeld tijdens hypothermische cardiopulmonale bypass (CPB) leiden tot een toename van de PaCO2 door het inblazen van CO2, waardoor de pH daalt.

Tijdens hypothermische CPB blijven de cerebrale bloedvaten reageren op veranderingen in de PaCO2, maar deze reactie verzwakt bij diepe hypothermie. De hersenen verliezen dan hun vermogen tot automatische regulatie van de hersenbloedstroom, wat resulteert in een situatie waarin de hersenbloedstroom en de arteriële bloeddruk een lineaire relatie vertonen. Dit betekent dat de hersenen in een staat van overperfusie verkeren, aangezien de cerebrale bloedstroom aanzienlijk hoger is dan het metabolisme van de hersenen. Deze overperfusie is het gevolg van de gecombineerde effecten van verlaagde cerebrale zuurstofverbruik door hypothermie en cerebrale vasodilatatie als gevolg van hogere PaCO2 bij lage temperaturen.

Een van de manieren om de negatieve effecten van diepe hypothermie te minimaliseren, is het gebruik van regionale cerebrale perfusie (RCP). Dit houdt in dat de bloedstroom door de aorta tijdelijk wordt gestopt en dat de bloedcirculatie naar de hersenen direct via de inominaten en de rechter carotis wordt gepompt. Dit kan de behoefte aan diepe hypothermische circulatoire arrest (DHCA) sterk verminderen. In sommige ziekenhuizen wordt een hogere doorstroming van 60-70 mL/kg·min gebruikt, maar in de meeste gevallen is een doorstroomsnelheid van 20-40 mL/kg·min voldoende om een adequaat cerebraal perfusie te waarborgen. Door de monitoring van transcraniële Doppler en nabij-infrarood cerebraal zuurstofgebruik kan de bloedstroom precies worden gecontroleerd om overperfusie te voorkomen.

In de praktijk van hypothermische chirurgie bij kinderen, vooral wanneer ze lijden aan anatomische afwijkingen die de veneuze terugkeer belemmeren, is het gebruik van pH steady-state bloedgasmanagement een veelgebruikte benadering. Dit helpt niet alleen om de hersenbloedstroom te stabiliseren, maar verlengt ook de tijd dat zuurstof beschikbaar blijft voor het hersenweefsel, zelfs tijdens periodes van circulatoire arrest.

Bij het gebruik van protamine na CPB is het doel om heparine te neutraliseren, zodat de operatie veilig kan worden voortgezet zonder risico op bloedstolling of blokkades in het CPB-circuit. Protamine wordt meestal toegediend nadat is bevestigd dat het CPB niet opnieuw zal worden gebruikt. Dit voorkomt de vorming van bloedstolsels die de bloedstroom kunnen belemmeren, vooral in de zuurstofator. Na toediening van protamine wordt de ACT-waarde opnieuw gemeten om te controleren of de heparine-neutralisatie succesvol is.

Het belang van deze technieken is niet alleen het beheersen van de zuur-basebalans tijdens operaties, maar ook het minimaliseren van de risico’s die gepaard gaan met embolieën en bloedcirculatiestoornissen, vooral bij kinderen die vaak minder calcificaties in de vaten hebben en dus gevoelig kunnen zijn voor onregelmatige hersenkoeling door collaterale circulatie.

Het is essentieel dat medische teams de pH steady-state techniek zorgvuldig toepassen, omdat de hersenen bijzonder gevoelig zijn voor zuurstoftekort. Het niet correct beheersen van de zuur-basebalans kan leiden tot ernstige complicaties, zoals hersenbeschadiging of langdurige neurologische schade. Het beheersen van CO2-niveaus en de hersenbloedstroom door middel van technieken zoals RCP of het gebruik van protamine vereist nauwkeurige monitoring en ervaring om optimale resultaten te behalen.