In het toneelstuk Measure for Measure van Shakespeare komt de complexe interactie tussen soevereiniteit en karakter op intrigerende wijze naar voren. De stad Wenen, die dient als decor voor het stuk, is doordrenkt van turbulentie. De rechtlijnige en moralistische Angelo, de vervanger van de hertog, probeert soevereiniteit af te dwingen door middel van strikte wetgeving. In tegenstelling tot deze autoriteit staat Lucio, de bedrieger en dubbelganger van de hertog, die de morele principes bespot. Verder is er de onverzettelijke levensenergie van Barnardine, die de bestaande normen uitdaagt. Elk van deze karakters creëert een eigen 'microklimaat' binnen de stad, wat de dynamiek van macht en gezag verstoort. Welke kracht zal uiteindelijk de overhand krijgen?

De vraag die centraal staat is hoe recht de autoriteit verkrijgt om als legitiem beschouwd te worden. Wet heeft niet alleen behoefte aan gehoorzaamheid, maar verlangt ook naar acceptatie als rechtmatig. Deze legitimiteit maakt de wet meer dan slechts een instrument van dwang; het zorgt ervoor dat de wet wordt aanvaard als een bindende kracht binnen de samenleving. Toch ligt de bron van de wettige autoriteit buiten de wet zelf. Als gedeelde fundamentele waarden of overtuigingen noodzakelijk zijn om de kracht van de wet te legitimeren, moeten deze waarden buiten de wet worden gezocht. Zoals Harold Berman opmerkte, is de autoriteit van de wet in alle samenlevingen afkomstig van iets buiten zichzelf. Jacques Derrida breidt deze gedachte uit door te stellen dat de wet, de rechtspraak en de fundering ervan altijd in een staat van uitzondering verkeren en dus niet op zichzelf juridisch of wettelijk zijn.

Deze paradox in de soevereiniteit van de wet komt voort uit het feit dat als de bron van de autoriteit niet binnen de wet te vinden is, de soevereiniteit zelf in wezen iets transcends is. Dit roept de noodzaak op om de relatie tussen soevereiniteit en het heilige te heroverwegen. Het heilige heeft in de sociale orde een belangrijke rol: het doorbreekt bestaande normen en conventies, en creëert ruimte voor de claim op soevereine autoriteit. Tegelijkertijd vult het de leegte die ontstaat door deze verstoring door het aanbieden van een fundament waarop bestaande of alternatieve geloofsovertuigingen de autoriteit van de wet kunnen rechtvaardigen. Dit voortdurende dialectische proces van destabilisatie en vernieuwing is wat zowel de soevereiniteit als het heilige met elkaar verbindt in het juridische, politieke en sociale domein.

De manier waarop wetten functioneren, wordt verder beïnvloed door de noodzaak van identiteit. Wetgeving is vaak gebonden aan regels die stabiliteit beogen in een voorkeur voor de normatieve werkelijkheid. Echter, zonder een gedeelde toewijding aan die normen—de bereidheid om de autoriteit van de wet als legitiem te erkennen—zullen regels uiteindelijk loskomen van hun oorspronkelijke betekenis en vatbaar worden voor willekeur of tirannie. In dit dynamische proces van strijd tussen betekenis en macht is het karakter van essentieel belang. Het karakter fungeert als het onzichtbare fundament waarop wetten kunnen rusten. De betekenis van gedeelde waarden komt tot leven door het karakter dat ze ondersteunt. Zonder een zelfreflectief vermogen om de betekenis van gedeelde waarden periodiek te herzien, wordt karakter een samenraapsel van verlangen en wil.

Publieke rituelen en samenkomsten, zoals de ceremonie van machtsoverdracht of constitutionele conventies, zijn vaak het moment waarop soevereiniteit en het heilige samenkomen. In dergelijke publieke manifestaties wordt de gemeenschap in een staat van collectieve 'opwinding' gebracht, zoals Emile Durkheim het beschrijft, waarbij de samenleving zichzelf herstelt als een transcendente werkelijkheid. Dit proces is zichtbaar in politieke crises, zoals de Franse Revolutie van 1789 of de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865), waar de legitimiteit van de wet wordt bedreigd en geweld dreigt te regeren. In tijden van politieke instabiliteit wordt de vraag over de oorsprong en de aard van de waarden die de soevereiniteit van de wet legitimeren het scherpst gevoeld. Wanneer er geen consensus over gedeelde betekenissen is, komt geweld vaak naar voren als het middel om de machtsverhoudingen opnieuw vast te stellen.

Naast deze theoretische beschouwingen is het van belang om te begrijpen dat de soevereiniteit die in Measure for Measure aan de orde komt niet alleen een politieke of juridische kwestie is, maar ook een fundamentele culturele en existentiële uitdaging. Het stuk belicht hoe het juridische systeem niet kan bestaan zonder een gedeelde culturele en morele basis, en hoe de strijd om die basis te handhaven vaak persoonlijk en identiteitsbepalend is. In tijden van onzekerheid is het niet alleen het juridische kader dat wordt getest, maar de identiteit van de samenleving zelf. Het is dan de taak van het collectief om door rituelen, wetten en wederzijdse erkenning de fundamentele waarden die de soevereiniteit dragen opnieuw te bevestigen.

Hoe kan de filosofie van Owen Barfield de relatie tussen recht en literatuur verrijken?

Owen Barfield, een Engels jurist en filosoof, wordt vaak geciteerd, maar zelden in detail bestudeerd, vooral als het gaat om de kruising van recht en literatuur. Zijn benadering, die de kracht van taal en betekenis benadrukt, is zowel speels als diepgaand en biedt een unieke manier om de dynamiek tussen literatuur, recht en taal te begrijpen. Barfield’s filosofie is een uitnodiging voor actieve deelname aan de betekenisgeving van woorden en concepten, en dat geldt zowel voor het juridische als het literaire veld. Het is geen theorie die passief wordt ontvangen; in plaats daarvan moedigt Barfield aan tot een soort creatief spel met taal.

Barfield’s benadering van taal is niet statisch of dogmatisch. In plaats daarvan benadrukt hij dat de betekenis van een woord niet vastligt, maar in interactie met de gebruiker tot leven komt. Dit idee staat in contrast met de manier waarop de meeste mensen woorden en begrippen passief ontvangen, zonder zich te realiseren dat ze als actieve deelnemers betekenis kunnen produceren. In de context van recht, bijvoorbeeld, betekent dit dat de praktijk van het recht niet slechts een technische uitvoering van regels is, maar een creatieve, interactieve bezigheid waarin de juridische taal voortdurend in dialoog is met de werkelijkheid.

Dit idee komt ook naar voren in de kritiek die Barfield heeft op de onbewogen criticus, iemand die poëzie slechts bekritiseert zonder zijn eigen creatieve energie in het proces te brengen. Voor Barfield is een dergelijk passief gebruik van taal niet alleen inefficiënt, maar ook schadelijk voor de betekenis die in taal kan worden gecreëerd. "Echte verschrikkelijke valkuilen openen zich voor de niet-poëtische criticus," zegt hij, die niet in staat is om creatief en dynamisch met de taal om te gaan. Barfield’s visie is dat de subjectieve deelnemer in de taal—de dichter, de advocaat, de wetenschapper—de taal moet spelen, met het materiaal van woorden moet werken om betekenis te genereren.

In deze context lijkt de juridische praktijk misschien ver verwijderd van de poëzie, maar Barfield stelt juist dat de twee velden niet zo gescheiden zijn als ze vaak worden gepresenteerd. De juridische taal kan evenzeer "poëtisch" zijn, niet in de zin van esthetische waarde, maar in de zin van de dynamiek die ontstaat wanneer taal leeft, zich ontwikkelt en betekenis creëert door associatie, connotatie, en symboliek. Het is deze creatieve werking van taal die volgens Barfield zowel in de literatuur als in het recht centraal staat. De wet is geen droge verzameling regels, maar een levendig en dynamisch systeem waarin de taal de basis vormt voor rechtvaardigheid en gemeenschapsvorming.

Barfield’s werk legt een fundament voor de belangrijke relatie tussen de vorm van juridische taal en de onderliggende waarden die zij uitdraagt. Door woorden niet enkel als communicatiemiddelen te zien, maar als actieve dragers van betekenis die sociale werkelijkheid kunnen vormgeven, benadrukt hij de potentie van taal in zowel poëzie als recht. Dit is de sleutel om de creativiteit en de diepere, soms onbewuste krachten van taal te begrijpen die in de juridische praktijk een cruciale rol spelen.

Naast het werk van andere prominente denkers zoals James Boyd White en Kathy Eden, die Barfield’s ideeën over de retorische kracht van de wet onderschrijven, heeft het werk van Barfield niet de breedte gekregen die het verdient. Desondanks biedt het inzichten die verder gaan dan de traditionele scheidingen tussen recht en literatuur, en vormt het een uitdaging voor de jurist om het recht als een actieve, creatieve beoefening te beschouwen. Het juridische proces kan niet louter worden gereduceerd tot formele procedures en vastgestelde normen, maar moet worden gezien als een kunstvorm waarin taal en betekenis voortdurend in beweging zijn.

Het is belangrijk om te begrijpen dat Barfield’s filosofie niet zomaar een theoretische benadering is, maar een oproep tot actieve deelname in de constructie van betekenis. Dit vereist dat de lezer niet enkel passief de tekst leest, maar zich volledig openstelt voor de dynamiek van de woorden en concepten die in het juridische en literaire veld in werking zijn. Zoals de “distant drumbeat” van Barfield’s stem, roept zijn werk de lezer op om mee te doen aan het ritme van de taal en te begrijpen dat de creatie van betekenis altijd een actieve, participatieve handeling is. De verbinding tussen recht en literatuur is niet slechts een kwestie van overeenkomsten in stijl of methode, maar van de gedeelde creatie van een levende, ademende taal die zowel de wet als de poëzie tot leven brengt.