Meer dan 5.500 kinderen werden gescheiden van hun ouders en gedwongen om te leven onder slechte omstandigheden. Latere rapporten van het Bureau van de Inspecteur-Generaal van het Ministerie van Volksgezondheid en Sociale Diensten beschreven hoe deze scheiding en detentie de geestelijke gezondheid van de kinderen had aangetast. Zes kinderen stierven zelfs in Amerikaanse detentie binnen slechts zes maanden, terwijl er in het decennium daarvoor geen sterfgevallen waren gemeld. Meer dan twee jaar later was het proces van hereniging van kinderen met hun ouders tragisch onvolledig. In oktober 2020 waren de ouders van 545 kinderen nog steeds niet gevonden. De scheiding van gezinnen was, net als de grensmuur en andere immigratiebeleiden van Trump, bijzonder impopulair. In een peiling van CNN in juni 2018 bleek dat 67 procent van de Amerikanen tegen het strafrechtelijk vervolgen van meer undocumented immigrants en het verhogen van de scheidingen van kinderen van hun ouders was. In dezelfde tijd vond 67 procent van de ondervraagden dat het scheiden van ouders en kinderen "onacceptabel" was, terwijl slechts 17 procent het acceptabel vond. De scheiding van gezinnen was duidelijk een van de meest controversiële aspecten van het beleid van Trump.

De onpopulaire natuur van Trump’s acties werd verder onderstreept door peilingen over zijn uitvoerende decreten. Van de zestien uitvoerende acties van Trump veroorzaakten er vijftien meer tegenstand dan steun, terwijl de acties van Obama en Bush in het algemeen meer steun dan tegenstand kregen. Dit contrasteert sterk met het beleid van Obama en George W. Bush, waarvan de populaire maatregelen vaak minder controverse opriepen. Onder Trump daarentegen was de reactie op zijn besluiten opvallend negatief, wat suggereerde dat hij ofwel geen rekening hield met de publieke opinie, of deze gewoon negeerde.

Hetzelfde gebrek aan afstemming op de publieke opinie was duidelijk zichtbaar in de wetgevende prioriteiten van Trump en de Republikeinen in het Congres. In plaats van zich te richten op populaire beleidsmaatregelen, zoals investeringen in infrastructuur of ouderschapsverlof, begonnen de Republikeinen in 2017 hun wetgevende werk met één overkoepelend doel: de afschaffing van de Affordable Care Act (Obamacare). De Republikeinen hadden in de jaren daarvoor vaak geprobeerd Obamacare te verwerpen, maar zonder succes. Onder Trump kregen ze echter de kans om het beleid daadwerkelijk omver te werpen. Dit bleek echter een lastige opgave, aangezien het eenvoudigweg afschaffen van een beleid niet hetzelfde was als het implementeren van een nieuw, werkbaar alternatief.

De verdeeldheid binnen de Republikeinse Partij over gezondheidszorg speelde hierbij een cruciale rol. Hoewel het overgrote deel van de Republikeinen tegen Obamacare was, bestonden er aanzienlijke meningsverschillen over de rol van de overheid in de gezondheidszorg. Onder de donoren van de partij was een meerderheid van 52 procent van mening dat de overheid geen rol moest spelen in het garanderen van zorg voor alle Amerikanen. Anderzijds vond slechts 23 procent van de Republikeinse kiezers hetzelfde. Deze interne verdeeldheid leidde ertoe dat de Republikeinen niet in staat waren een consistent standpunt te vormen over een vervangend zorgplan. In plaats van zich te concentreren op concrete beleidsmaatregelen, werd het proces verstoord door politiek gekonkel en tegenstrijdige standpunten binnen de partij.

De mislukte pogingen om Obamacare af te schaffen, resulteerden in een gebrek aan substantiële wetgevende prestaties voor Trump en de Republikeinen in de eerste maanden van zijn ambtstermijn. Het kostte de helft van het eerste jaar zonder tastbare resultaten. Bovendien werd de publieke opinie tegenover Obamacare positiever naarmate de pogingen om het af te schaffen voortduren. In de zomer van 2017, na de mislukte stemmingen in de Senaat, steunde 52 procent van de Amerikanen het beleid, terwijl slechts 39 procent het afwees. De mislukking om een alternatief te vinden, werd door velen gezien als een gemiste kans voor de Republikeinen en benadrukte de fundamentele gebreken in hun benadering van gezondheidszorg.

Als gevolg van deze beleidsmislukkingen verschoof de aandacht al snel naar belastingverlagingen. Dit bleek een gebied te zijn waarop er meer consensus bestond, aangezien belastingverlagingen voor de middenklasse in het algemeen goed werden ontvangen. Trump had in zijn verkiezingscampagne zelfs aangegeven dat hij bereid was om hogere belastingen op de rijken in te voeren, hoewel zijn uiteindelijke belastingplan de belastingen voor de welgestelden juist verlaagde. In dit geval was er echter meer politieke steun voor belastingmaatregelen die ten goede kwamen aan de middenklasse, in plaats van de bedrijven. Deze verschuiving naar belastingverlagingen betekende niet alleen een strategische zet, maar ook een reflectie van de toenemende druk om tastbare beleidsresultaten te behalen.

Deze gang van zaken legt de complexe relatie tussen publieke opinie, wetgevende besluitvorming en politieke prioriteiten bloot. Het beleid van Trump, van de scheiding van gezinnen tot de mislukte pogingen om de gezondheidszorg te hervormen, werd gekarakteriseerd door een fundamenteel gebrek aan samenhang met de behoeften en voorkeuren van het Amerikaanse volk. Dit gebrek aan aansluiting bij de publieke opinie stond in schril contrast met de eerder gevoerde beleidslijnen van zijn voorgangers, en vormt een belangrijk onderdeel van de politieke erfenis van de Trump-regering.

Waarom was de belastingverlaging in 2017 zo impopulair bij het Amerikaanse publiek?

De belastingverlaging van 2017, ondertekend door president Donald Trump, werd door veel Amerikanen als een politieke misser beschouwd. Het voorstel, dat vooral de welgestelde Amerikanen begunstigde, stuitte op breed verzet, zowel van de Democraten als van een aantal Republikeinen. Wat was de reden voor deze impopulariteit, vooral gezien de tientallen jaren lange Republikeinse overtuiging dat belastingverlagingen voor de rijken goed waren voor de economie?

De belastingplannen van de Republikeinen, die aanzienlijke belastingverlagingen voor de welgestelden en bedrijven omvatten, stonden in contrast met de behoeften van de gemiddelde Amerikaan. De belastingverlaging voor de hoogste inkomens en de grote verlaging van de vennootschapsbelasting werden als een geschenk voor de elite gezien, terwijl de voordelen voor de middenklasse en de armen minimaal waren. In een peiling uit december 2017 zei slechts 21% van de ondervraagden dat de wet vooral ten goede kwam aan de middenklasse, terwijl slechts 4% meende dat het de armen hielp. Het overgrote deel van de bevolking (60%) vond dat de belastingverlaging voornamelijk ten goede kwam aan de rijken.

De Republikeinse partij had decennialang vastgehouden aan het principe dat belastingverlagingen voor de welgestelden de economie ten goede zouden komen, een idee dat begon onder Ronald Reagan en werd voortgezet door George W. Bush. Beide presidenten streden voor belastingverlagingen, ook voor de rijksten. Zelfs George H.W. Bush, die in 1990 belastingverhogingen ondertekende, ondervond aanzienlijke terugslag binnen zijn eigen partij, wat leidde tot de Republikeinse primaire uitdaging door de conservatieve Patrick Buchanan in 1992. In die zin was het weinig verrassend dat het belastingplan van 2017, in lijn met de Republikeinse traditie, de grootste belastingverlagingen voor de hoogste inkomens en bedrijven omvatte. De wet verlengde bovendien de belastingverlagingen voor bedrijven permanent, in tegenstelling tot de tijdelijke verlagingen voor particulieren die na tien jaar zouden vervallen.

Wat de wet extra impopulair maakte, was het feit dat de belastingvoordelen voor de welgestelden en grote bedrijven niet gepaard gingen met enige substantiele voordelen voor de bredere bevolking. Het meest populaire element van de wet was de afschaffing van de individuele verplichting om zorgverzekering af te sluiten, maar zelfs dit was een gemengd succes voor de Republikeinen. Terwijl de belastingwet door het Huis van Afgevaardigden en de Senaat werd gehamerd, bleef de publieke steun ver onder de dertig procent.

Zelfs na de ondertekening van de wet door Trump in december 2017 bleef de populariteit van het belastingplan laag. Polls gaven aan dat slechts 40% van de Amerikanen het belastingplan ondersteunde, en de meerderheid was ertegen. Dit was opvallend laag, vooral in vergelijking met andere belangrijke wetgevende initiatieven uit de afgelopen decennia, waaronder belastingverlagingen onder George W. Bush en het bankreddingsplan in 2008. Het belastingplan van 2017 stond zelfs op gelijke hoogte met de belastingverhogingen die George H.W. Bush in 1990 doorvoerde, die in dezelfde mate impopulair waren.

De belastingverlagingen waren slechts een van de vele controversiële maatregelen die Trump nam. Andere plannen, zoals de bouw van de grensmuur, stuitten op serieuze tegenstand binnen zijn eigen partij. De muur was een van Trumps belangrijkste verkiezingsbeloftes, maar de hoge kosten en de weerstand van zowel Democraten als sommige Republikeinen maakten het moeilijk om dit idee in wetgeving om te zetten. Het idee om de overheid te sluiten als de muur niet werd gefinancierd, werd door velen als een politieke blunder gezien.

Naast de belastingplannen en de muur, bleven veel andere aspecten van Trumps agenda op de achtergrond. Pogingen om betaald ouderschapsverlof in te voeren of om grote infrastructuurplannen door te voeren, stuitten op weerstand, zowel van de Republikeinen als van de Democraten, die het niet eens waren over de financiering van dergelijke initiatieven. Deze populaire plannen werden snel terzijde geschoven, terwijl Trumps meer controversiële voorstellen veel aandacht trokken.

Wat belangrijk is voor de lezer om te begrijpen, is dat de belastingverlagingen van 2017 niet alleen het resultaat waren van politieke ideologie, maar ook van praktische overwegingen over de gevolgen voor de samenleving als geheel. De politieke verdeling die dit veroorzaakte, wijst op de diepgewortelde tegenstelling tussen de belangen van de welgestelden en de bredere bevolking. Dit debat over belastingverlagingen gaat verder dan de specifieke cijfers; het raakt aan de vraag wie er werkelijk profiteert van politieke beslissingen en wie de lasten van economische veranderingen draagt.

De belastingwet van 2017 is een illustratief voorbeeld van hoe belastingbeleid kan worden gepresenteerd als een welvaartstrategie voor het hele land, terwijl het in werkelijkheid de belangen van een klein segment van de bevolking bevoordeelt. Het roept vragen op over de toekomst van fiscale verantwoordelijkheid en de mate waarin belastingverlagingen daadwerkelijk ten goede komen aan de economie en de samenleving als geheel. Het is ook een voorbeeld van de impact die publieke perceptie heeft op de uiteindelijke effectiviteit van politiek beleid, ongeacht de politieke kleur van de voorstanders.

Hoe Joe Biden's Overwinning Coalitie de Democratische Verkiezingen van 2020 Bepaalde

In de vroege maanden van 2020 leek Joe Biden’s campagne voor de Democratische nominatie in gevaar. Na teleurstellende resultaten in de eerste drie voorverkiezingen, waarbij Biden zowel in Iowa als New Hampshire slecht presteerde, werd zijn kansen op de nominatie aanzienlijk verminderd. Het leek erop dat zijn politieke carrière zich in een neerwaartse spiraal bevond, vooral toen zijn steun in de peilingen kelderde en zijn campagne te maken kreeg met financiële problemen. De voorspellingen en markten gaven Biden een kans van slechts 13 procent om de nominatie te winnen, terwijl Bernie Sanders juist zijn kansen vergrootte. Het politieke klimaat binnen de Democratische Partij werd gespannen, aangezien veel leiders en activisten zich zorgen maakten over de mogelijkheid van een Sanders-nominatie, die voor velen een onaanvaardbare koers zou zijn.

De ommekeer kwam echter plotseling. In de South Carolina primary van 29 februari 2020 boekte Biden een duidelijke overwinning, met een indrukwekkende 49 procent van de stemmen, ver boven Sanders’ 20 procent. Dit werd algemeen beschouwd als een beslissende overwinning, waarbij veel waarnemers Biden nu als de “duidelijke alternatieve kandidaat” voor Sanders zagen. Een belangrijk moment in deze overwinning was de steun van James Clyburn, een invloedrijke vertegenwoordiger uit South Carolina en vooraanstaand lid van de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Alhoewel het moeilijk te zeggen is of deze steun direct verantwoordelijk was voor Biden’s overwinning, speelde het waarschijnlijk een rol in het mobiliseren van de kiezers, vooral onder de Afro-Amerikaanse gemeenschap die historisch gezien een belangrijke pijler vormt van de Democratische Partij.

De South Carolina overwinning gaf Biden niet alleen de overwinning in de staat, maar veroorzaakte ook een onmiddellijke verschuiving in de nationale peilingen. Waar Biden voor de primaire 21 procent steun had, steeg dat na South Carolina naar 26 procent, en later zelfs naar 36 procent. Tegelijkertijd zakte de steun voor Sanders van 33 procent naar 28 procent. Dit markeerde een drastische verschuiving in het dynamische landschap van de Democratische primaries. Vele partijleiders, die voorheen terughoudend waren om hun steun uit te spreken, begonnen nu achter Biden te staan, waaronder Barack Obama en vele andere prominente Democraten.

De daaropvolgende voorverkiezingen, inclusief Super Tuesday, brachten Biden verder in de leiding, met overwinningen in tien staten en een aanzienlijke stijging van zijn peilingen. In een poll van 5 tot 8 maart stond Biden plotseling op 56 procent, terwijl Sanders op 38 procent bleef steken. Dit versterkte Biden’s positie en leidde tot een toestroom van steun van andere Democratische leiders. Binnen een maand na zijn overwinning in South Carolina, steunde een groot aantal gouverneurs, senatoren en leden van het Huis Biden.

Biden’s overwinning in de Democratische primaries in 2020 was een opmerkelijke ommekeer, die niet zomaar het resultaat was van toevallige omstandigheden. Het was het resultaat van een zorgvuldig opgebouwde coalitie van kiezers, waaronder oudere Amerikanen, trouw aanhangers van de Democratische Partij, Afro-Amerikaanse kiezers, en kiezers met een gematigde of centrum-linkse ideologie. Deze groep kiezers had Biden gedurende de campagne gesteund, wat uiteindelijk resulteerde in zijn overwinning.

De basis van Biden’s coalitie was grotendeels vergelijkbaar met die van Hillary Clinton in 2016. Hoewel het veld in 2020 veel breder was, en de voorkeuren van de kiezers eerst verdeeld leken, leidde het terugtrekken van andere kandidaten en Biden’s overwinning in South Carolina tot een consolidatie van de steun voor hem. In feite stemde het grootste deel van de Clinton-kiezers in 2016 voor Biden in 2020, evenals een aantal van Sanders’ voormalige kiezers. Dit illustreert hoe belangrijk het is voor een kandidaat om brede steun te verkrijgen van verschillende demografische groepen om uiteindelijk de nominatie te winnen.

Biden’s succes is een voorbeeld van de kracht van politieke coalities die zich door de tijd heen kunnen ontwikkelen. Wat Biden’s campagne zo effectief maakte, was zijn vermogen om de verschillende facetten van de Democratische Partij, van centrists tot progressieve stemmen, samen te brengen en hen te verenigen rond de gedeelde missie om Donald Trump in november 2020 te verslaan. Zijn overwinning benadrukt de complexiteit van de Democratische kiezersbasis en hoe politieke dynamiek kan verschuiven als de juiste kandidaat het vertrouwen weet te winnen van de essentiële groepen die de partij dragen.

De opkomst van Biden toont de belangrijke rol van demografie en ideologie in de hedendaagse Amerikaanse politiek. Naast de sleutelrol van de Afro-Amerikaanse gemeenschap, blijkt ook de steun van oudere kiezers en gematigde Democraten van groot belang te zijn geweest. Biden’s strategie om deze verschillende groepen te verbinden, was niet alleen een weerspiegeling van zijn politieke ervaring, maar ook van het inzicht dat een gezamenlijke benadering van het beleid de meeste kans had om de partij naar een overwinning te leiden.

Waarom verdween de aandacht voor Black Lives Matter na de moord op George Floyd?

De moord op George Floyd in mei 2020 bracht een ongekende golf van steun voor de Black Lives Matter (BLM) beweging en leidde tot protesten in de Verenigde Staten en daarbuiten. Voor een kort moment veranderden de publieke opvattingen over raciale onrechtvaardigheid aanzienlijk. Er was een duidelijke toename van steun voor BLM, voornamelijk onder Democraten en onafhankelijke kiezers. Dit is duidelijk zichtbaar in de grafieken van peilingen, zoals het percentage Amerikanen dat aangaf dat Afro-Amerikanen te maken hadden met aanzienlijke discriminatie. Na de moord op Floyd steeg dit percentage van 55% naar 63% in een periode van twee weken. Veel van deze steun kwam echter van Democraten, terwijl het onder Republikeinen juist afnam, vooral in de maanden na de moord.

De afname van steun voor BLM was niet alleen merkbaar bij verschillende politieke groepen, maar ook bij etnische groepen, waaronder Afro-Amerikanen. De steun voor het idee dat Afro-Amerikanen meer sympathie verdienen en dat discriminatie een structureel probleem is, ebbde geleidelijk weg. Dit was een terugslag die niet alleen het gevolg was van tijdsverloop, maar ook van de veranderende media-aandacht en het politieke discours dat volgde op de protesten.

De mediaberichtgeving over de BLM-beweging en de bredere kwestie van systemisch racisme was in het begin intens. Dit volgt een typisch patroon dat bekendstaat als de "issue-attention cycle". Wanneer een dramatisch evenement plaatsvindt, zoals de moord op George Floyd, ontstaat er een tijdelijke piek in de media-aandacht. Deze aandacht, die in het geval van Floyd werd versterkt door massale protesten, verdween echter langzaam naarmate de protesten afnamen. Door het afnemen van het aantal protesten nam ook de berichtgeving af, wat resulteerde in een geleidelijke terugkeer naar eerdere opvattingen.

Tegelijkertijd speelde de politieke retoriek van president Donald Trump en andere Republikeinen een belangrijke rol in het verschuiven van de publieke perceptie. In plaats van de moord op Floyd centraal te stellen, verschoven ze de aandacht naar de protesten zelf, waarbij ze de nadruk legden op de gevallen van geweld en de roep om politie te ontmantelen. Dit leidde tot een polariserend effect in de publieke opinie, waarbij Republikeinen zich steeds meer tegen BLM keerden. De nadruk op de gewelddadige incidenten tijdens de protesten versterkte deze verdeeldheid.

Deze polariserende dynamiek werd verder versterkt door andere gebeurtenissen, zoals de schietpartij van Jacob Blake in Kenosha, Wisconsin, in augustus 2020. Terwijl deze gebeurtenis opnieuw leidde tot protesten, was de reactie van de politiek en de media aanzienlijk anders. De politieke rechtervleugel steunde de politie in Kenosha, terwijl de linkse reacties op de schietpartij de nadruk legden op onrechtvaardigheid. Deze verdeeldheid werd duidelijk zichtbaar in peilingen: slechts 13% van de Trump-aanhangers vond de schietpartij onterecht, tegenover 81% van de Biden-aanhangers.

Wat dit alles aantoont, is dat hoewel de publieke steun voor BLM en de erkenning van systemische raciale onrechtvaardigheid in de weken na de moord op George Floyd een piek bereikte, deze steun niet duurzaam was. Dit gebeurde niet alleen door de afname van de media-aandacht en de protesten, maar ook door een politiek en mediacontroverse die de focus verlegde naar de protesten zelf en het vermeende gevaar van geweld. Het was een duidelijk voorbeeld van hoe de publieke opinie fluctueert op basis van mediaberichtgeving en politieke retoriek, maar ook hoe de structurele steun voor sociale bewegingen kwetsbaar kan zijn zonder voortdurende aandacht en activisme.

Het is cruciaal te begrijpen dat de afname van aandacht niet betekent dat de onderliggende problemen verdwenen zijn. Systemisch racisme en de ongelijkheden in de Amerikaanse samenleving blijven bestaan, en de aanvankelijke veranderingen in de publieke opinie moeten niet als definitief worden beschouwd. Het gebrek aan duurzame veranderingen in de publieke opinie laat zien hoe belangrijk het is dat activisme en media-aandacht volgehouden worden om daadwerkelijke veranderingen te bewerkstelligen. Het verlies van momentum na de piek van de protesten wijst erop dat langdurige verandering niet alleen afhankelijk is van een enkele gebeurtenis of golf van protest, maar van continue inzet voor gerechtigheid, zowel op politiek als maatschappelijk niveau.

Hoe Economische Factoren de Uitslagen van de Presidentsverkiezingen van 2020 Beïnvloedden

De uitkomst van de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2020 wordt vaak geanalyseerd door verschillende lensen, zoals economische groei, inkomensgroei en de goedkeuring van de president. Uit de cijfers blijkt dat de verkiezingsresultaten vaak nauw verbonden zijn met de toestand van de economie, maar ook met subjectieve beoordelingen van diezelfde economie door de kiezers.

In de context van de verkiezingen van 2020 was de relatie tussen de staat van de economie en de uiteindelijke uitkomst relatief voorspelbaar. De verkiezing leek vooral in lijn met de subjectieve economische beoordelingen van de kiezers, in plaats van de harde economische cijfers zoals het BBP per hoofd van de bevolking of de werkelijke stijging van het besteedbare inkomen. De kiezers die in juni 2020 hun mening gaven, voorspelden een nauwe nederlaag voor Donald Trump, wat in lijn was met de verkiezingsuitslag.

Interessant is dat, hoewel de economische groei in de loop van het jaar niet veel veranderd was, het inkomen per hoofd van de bevolking minder voorspellend was voor het verkiezingsresultaat. Trump's aandeel in de stemmen was hoger dan het percentage dat voorspeld werd door de economische groei, maar het bleef significant lager dan wat voorspeld werd door de groei in het inkomen. Dit duidt op het feit dat, hoewel de economie in 2020 een belangrijke rol speelde, de kiezers meer afgingen op hun persoonlijke percepties van de economie dan op de harde statistieken. Dit komt overeen met eerdere bevindingen dat de goedkeuring van de president – een maatstaf voor het vertrouwen in de leider – vaak een sterkere voorspeller is van verkiezingsresultaten.

Voor Trump was de uitkomst van de verkiezingen moeilijker dan verwacht. Bij de voorverkiezingen was zijn goedkeuringspercentage 40%, wat volgens historische gegevens zou vertalen naar ongeveer 49% van de stemmen. In werkelijkheid ontving Trump 47,7% van de stemmen, wat nog steeds een vrij nauwkeurige voorspelling was op basis van zijn goedkeuringscijfers. Dit suggereert dat de verkiezing van 2020, hoewel onzeker, redelijk voorspelbaar was door een combinatie van economische indicatoren en de goedkeuring van de president.

Wat nog belangrijker is, is dat zelfs een klein stijging van Trump’s goedkeuring in 2020, zoals het geval was toen hij meer serieus omging met de coronamaatregelen, een grote invloed had kunnen hebben op de uiteindelijke uitslag. Als zijn goedkeuring in maart op 46% was gebleven in plaats van het te dalen naar 40%, had dit zijn stemmenaandeel met bijna 2% kunnen verhogen, waardoor de race nog onzekerder was geworden. In het kader van het Kiescollege, wat in het voordeel is van de Republikeinen, zou dit verschil in stemmen zelfs een overwinning voor Trump hebben kunnen betekenen. Het illustreert hoe kleine verschuivingen in de publieke opinie, zelfs in een verdeeld politiek landschap, een groot verschil kunnen maken.

Naast de economische factoren was er echter een ander krachtig element dat de verkiezingen beïnvloedde: partijdigheid. Het toenemende politieke polariseringsproces in de Verenigde Staten zorgde ervoor dat de partijloyaliteit van de kiezers sterker werd. Dit effect, dat al voor Trump’s presidentschap zichtbaar was, werd tijdens zijn ambtstermijn verder versterkt. De loyaliteit van Republikeinen en de antipathie van Democraten ten opzichte van Trump zorgden voor een stabilisatie van zijn goedkeuring, ondanks de moeilijkheden waarmee hij werd geconfronteerd, zoals de pandemie en de protesten voor raciale gerechtigheid.

In de verkiezingen van 2020 was het effect van partijdigheid zeer zichtbaar in de stabiliteit van de verkiezingsresultaten vergeleken met de verkiezingen van 2016. De verandering in de stemkeuze was miniem, wat aangeeft dat de politieke afstemming tussen staten, counties en individuele kiezers in de afgelopen jaren relatief stabiel was geworden. De invloed van partijdigheid betekende dat de kiezers die in 2016 voor Trump hadden gestemd, dat waarschijnlijk ook in 2020 weer deden, ondanks de dramatische gebeurtenissen die zich dat jaar afspeelden.

Dit maakt duidelijk dat de kracht van partijdigheid in de moderne Amerikaanse politiek het moeilijk maakt om grote verschuivingen in stemgedrag te voorspellen, zelfs als er externe schokken zijn, zoals de coronacrisis of de Black Lives Matter-beweging. De uitkomst van de verkiezingen in 2020 bevestigde het belang van deze partijdige loyaliteit, die de basis vormt van het politieke landschap in de Verenigde Staten. Zelfs als de omstandigheden in het land veranderen, lijkt de diepte van de politieke verdeeldheid de stemkeuzes van de Amerikanen te stabiliseren, wat suggereert dat de politieke strijd in de toekomst misschien steeds minder gaat om het overtuigen van de kiezers, maar meer om het vergroten van de mobilisatie binnen de eigen partij.

In het licht van deze inzichten kan worden gesteld dat de verkiezing van 2020 grotendeels werd bepaald door een combinatie van de economische perceptie van de kiezers, de stabiliteit van de partijloyaliteit en de goedkeuring van de president. Wat belangrijk is om te begrijpen, is dat de politieke voorkeuren van de Amerikanen diep geworteld zijn in hun ideologische overtuigingen en partijgebonden loyaliteiten, die vaak sterker blijken dan de feitelijke economische omstandigheden. Bovendien benadrukt dit de cruciale rol van publieke opinie en goedkeuring in het voorspellen van verkiezingsresultaten, die de rol van objectieve economische indicatoren kunnen overstijgen.