Fluorescentie spectroscopie is een veelzijdige techniek die ons in staat stelt de dynamiek van moleculen en cellen te begrijpen door hun interactie met licht te onderzoeken. De basisprincipes van deze techniek zijn goed begrepen, maar naarmate de technologie zich verder ontwikkelt, worden geavanceerdere methoden steeds meer toegepast om de nauwkeurigheid en veelzijdigheid van spectroscopische metingen te verbeteren. Een van de belangrijkste innovaties op dit gebied betreft geavanceerde scanmethoden, die de mogelijkheid bieden om diepere en meer gedetailleerde informatie te verkrijgen over fluorescerende systemen. Drie methoden die in dit verband vaak worden genoemd, zijn Excited-State Emission (EEM), PARAFAC en synchroon scannen.

De eerste techniek, Excited-State Emission (EEM), is een van de meest gebruikte geavanceerde scantechnieken. Bij deze methode wordt de fluorescerende stof niet alleen geïsoleerd op één golflengte, maar over een reeks golflengten van excitatie en emissie. Hierdoor wordt een drie-dimensionale spectrumkaart verkregen, die belangrijke informatie oplevert over de elektronische toestand van de moleculen in de monster. De kracht van EEM ligt in zijn vermogen om complexe mengsels van fluorescerende stoffen te analyseren. Deze techniek wordt veel gebruikt in zowel de fundamentele als toegepaste wetenschap, bijvoorbeeld bij het bestuderen van omgevingsveranderingen in biologische systemen of het karakteriseren van complexe mengsels in chemische analyses.

De PARAFAC-methode (Parallel Factor Analysis) biedt een statistische benadering om de data verkregen met EEM te decomponeren. Het idee achter PARAFAC is om de verschillende componenten van een fluorescentiesignaal te scheiden, zelfs wanneer deze componenten overlappen. Dit gebeurt door het identificeren van de onderliggende bronnen van variatie in de gegevens. PARAFAC kan bijvoorbeeld worden gebruikt om te achterhalen welke specifieke moleculen verantwoordelijk zijn voor de fluorescente signalen in een complex monster, zelfs als deze signalen moeilijk te onderscheiden zijn met conventionele methoden. Dit is bijzonder nuttig in omgevingen waar veel verschillende fluorescerende stoffen aanwezig zijn, zoals in biologische monsters of milieu-monsters.

Een andere veelgebruikte techniek in geavanceerd scannen is synchroon scannen. Bij synchroon scannen worden zowel de excitatie- als de emissiegolflengten tegelijkertijd gevarieerd. In tegenstelling tot traditionele scanmethoden, waarbij de excitatie- en emissiegolflengten onafhankelijk van elkaar worden aangepast, maakt synchroon scannen het mogelijk om dynamische veranderingen in het spectrum sneller te detecteren. Deze methode wordt vaak gebruikt in tijdsafhankelijke studies van moleculaire interacties of om snelle reacties in systemen met meerdere fluorescerende componenten te volgen.

Bij al deze geavanceerde scanmethoden speelt de keuze van de juiste apparatuur en de zorgvuldige kalibratie een cruciale rol in het verkrijgen van betrouwbare en reproduceerbare resultaten. Bovendien moeten onderzoekers zich bewust zijn van de potentiële verstoringen in de metingen, zoals fotobleaching (waarbij de fluorescerende stof zijn vermogen om licht uit te zenden verliest door blootstelling aan licht) of achtergrondruis. Het correct interpreteren van de data is essentieel, aangezien onjuistheden in de metingen kunnen leiden tot valse conclusies over de dynamiek van de moleculaire systemen.

Naast de techniek zelf moeten onderzoekers ook rekening houden met de toepassing van deze methoden. Bijvoorbeeld, in fluorescentie-microscopie, waar de voordelen van geavanceerd scannen worden gecombineerd met de kracht van optische microscopen, kunnen zulke technieken bijdragen aan het gedetailleerd visualiseren van moleculaire interacties in levende cellen. Door EEM of synchroon scannen toe te passen, kan men de veranderingen in de moleculaire toestand van cellen volgen bij verschillende fasen van hun levenscyclus, wat cruciaal is voor zowel fundamenteel wetenschappelijk onderzoek als medische toepassingen, zoals het monitoren van kankercellen of het bestuderen van de dynamiek van eiwitten in cellulaire processen.

Belangrijk voor de lezer is het begrijpen dat geavanceerde scantechnieken niet zomaar vervangingen zijn voor standaardmethoden, maar dat ze specifieke voordelen bieden in bepaalde onderzoekscontexten. Ze vereisen doorgaans complexere apparatuur en data-analysemethoden, maar leveren in ruil daarvoor diepere inzichten in moleculaire dynamica en interacties. In veel gevallen, vooral in multidimensionale en tijdsafhankelijke studies, kunnen deze methoden de sleutel zijn tot het beantwoorden van wetenschappelijke vraagstukken die anders onoplosbaar zouden blijven. Het succes van deze technieken hangt echter af van een gedegen begrip van de technologieën en een zorgvuldige uitvoering van de experimenten.

Hoe biorthogonale chemie en fotoaffiniteit bijdragen aan specifiek eiwitlabelen en engineering

Biorthogonale chemie is een revolutionaire benadering voor het labelen van eiwitten die een cruciale rol speelt in moderne bio-organische en biochemische onderzoeksmethoden. Dit concept werd geïntroduceerd door Carolyn R. Bertozzi in 2003 en verwijst naar chemische reacties die in levende systemen kunnen plaatsvinden zonder de native biochemische processen te verstoren. Dit maakt het mogelijk om met een hoge mate van precisie specifieke moleculaire interacties in cellen en weefsels te onderzoeken, zonder de integriteit van het organisme te beïnvloeden. Het is vooral nuttig in toepassingen zoals proteomics en het bestuderen van eiwitfunctie, en stelt wetenschappers in staat om eiwitten te labelen op specifieke locaties zonder dat dit invloed heeft op hun functie of structuur.

Er zijn verschillende benaderingen om biorthogonale chemie toe te passen voor het labelen van eiwitten, zoals geïllustreerd in recente studies (Gong en Pan, 2015). Een van de meest populaire technieken is de zogenaamde "click chemistry", een krachtig hulpmiddel voor het koppelen van biomoleculen door middel van chemische reacties die snel, efficiënt en specifiek zijn. Het gebruik van fotoaffiniteitsonderscheidingen, zoals fluorescerende en foto-activateerbare groepen, wordt vaak gecombineerd met click-chemie om de binding van probes op eiwitten te visualiseren.

Een voorbeeld van zo'n benadering is de ontwikkeling van een probe die gericht is op sirtuïne-activiteit, een NAD+-afhankelijke deacetylase. Deze probe maakt het mogelijk om specifieke bindingsplaatsen op een eiwit te identificeren en de interactie van de probe met het doelwit te onderzoeken (Goetz et al., 2020). De mogelijkheid om verschillende chemische groepen zoals fluoroforen, foto-activabele groepen en affiniteitseiwitten te combineren maakt het mogelijk om meerdere aspecten van eiwitinteracties tegelijk te bestuderen. Fluorescerende moleculen zoals fluoresceïne, evenals foto-activateerbare groepen zoals aryldiazirine, zijn voorbeelden van dergelijke markerende eenheden die in proteïne-labeling worden toegepast.

De toepassing van biorthogonale chemie biedt onderzoekers de mogelijkheid om proteïnen te markeren zonder dat interferentie optreedt met de natuurlijke biochemische processen. Dit is vooral belangrijk wanneer men werkt met complexe biologische systemen waarin elke verstoring van de oorspronkelijke eiwitfunctie kan leiden tot onjuiste of onnauwkeurige conclusies.

In het lab, nadat de labelingreactie is voltooid, is de scheiding van het gelabelde eiwit van niet-gereageerde probes noodzakelijk. Er zijn verschillende methoden voor het verwijderen van overtollige probes, waarbij dialyse of kolomchromatografie de meest gangbare zijn. Dialyse is een langdurig proces, maar het heeft het voordeel dat het volume van het monster nauwelijks verandert. Het gebruik van kolomchromatografie daarentegen is sneller, hoewel het eiwit vaak wordt verdund tijdens het proces. Gel-filtratiekolommen, zoals de P-10 kolommen die Sephadex G-25 Medium bevatten, worden veel gebruikt om het labelde eiwit van ongereageerde probes te scheiden, waarbij de voortgang visueel kan worden gevolgd met een UV-handlamp.

Na de scheiding is het cruciaal om de mate van labeling te bepalen. Dit kan worden gedaan door de concentraties van zowel het fluorofore als het eiwit in het eindproduct te meten. Aangezien de meeste fluoroforen licht absorberen bij langere golflengtes dan eiwitten, kan de concentratie van het fluorofore worden berekend door de optische dichtheid bij specifieke golflengten te meten. Eiwitconcentraties worden vaak bepaald door colorimetrische assays zoals Lowry, Bradford, of Coomassie, die het beste werken afhankelijk van het type eiwit.

Het is belangrijk om te benadrukken dat het toevoegen van labels aan eiwitten de activiteit ervan kan beïnvloeden, hoewel in de meeste gevallen het label geen negatieve impact heeft op de biologische functie van het eiwit. In sommige gevallen kan het label echter interfereren met de actieve sites van het eiwit, zoals bij cysteïne-residuen die essentieel zijn voor enzymatische activiteit. Het is daarom van essentieel belang om bij het labelen rekening te houden met de aard van het eiwit en het gebruik van geschikte concentraties en omstandigheden om verstoringen te minimaliseren.

Bij de praktische uitvoering van dergelijke experimenten kunnen de onderzoekers ook te maken krijgen met niet-specifieke bindingsproblemen, vooral wanneer eiwitten worden gemerkt in aanwezigheid van complexe mengsels. Het kennen van de eigenschappen van het doelwit-eiwit kan helpen bij het voorkomen van dergelijke problemen. Het gebruik van verschillende scheidingsmethoden, zoals spin-kolommen en gel-permeatiechromatografie, biedt echter de nodige flexibiliteit om eiwitten effectief van niet-gereageerde probes te scheiden.

Samenvattend, biorthogonale chemie en fotoaffiniteit vormen een krachtig duo voor het labelen en bestuderen van eiwitten in hun natuurlijke omgevingen. Door gebruik te maken van deze geavanceerde technieken kunnen onderzoekers inzicht krijgen in de fijne interacties tussen eiwitten en andere biomoleculen, wat essentieel is voor de vooruitgang van de moleculaire biologie en geneeskunde.

Wat zijn de recente ontwikkelingen in fluorescerende eiwitten en hun toepassingen?

De neiging van fluorescerende eiwitten (FP's) afgeleid van koralen om te oligomeriseren, is sinds het begin van dit onderzoeksgebied erkend, en mutaties om zelf-associatie te elimineren, komen vaak voor. Een van de belangrijke aspecten van fluorescentie-eiwitten voor veel fluorescentiemicroscopiestudies is hun inherente helderheid (zoals besproken in Hoofdstuk 10). De grafiek in Figuur 11.86 toont de maximale emissiegolflengte en helderheid van verschillende fluorescerende eiwitten. Nieuwe fluorescerende eiwitten worden bijna elke week gerapporteerd. Het veld richt zich nu steeds meer op de constructie van gespecialiseerde fluorescerende eiwitten die reageren op specifieke aspecten van het cellulaire milieu, zoals pH en redoxpotentieel.

Een uitstekende review van het gebruik van fluorescerende eiwitten in vivo in vergelijking met in vitro, met een belangrijke discussie over de betekenis van de pKa van verschillende fluorescerende eiwitten, is gepubliceerd door Botman et al. (2019). Een uitstekend boek dat veel aspecten van dit veld behandelt, is The Fluorescent Protein Revolution (2014; CRC Press), samengesteld door Richard N. Day en Michael W. Davidson. Een meer recent boek over dit onderwerp is Fluorescent Proteins: Methods and Protocols (Mayank Sharma, 2022, Humana Press, New York, USA). Een schat aan informatie over fluorescerende eiwitten, inclusief veel van hun fotofysische parameters, is beschikbaar op de database-website www.fpbase.org/about.

De evolutionaire oorsprong van fluorescerende eiwitten is nog steeds een actief onderzoeksgebied. Macel et al. (2020) onderzochten dit onderwerp, en enkele van hun bevindingen zijn te zien in Figuur 11.87. Zoals zij aangeven, zijn fluorescerende eiwitten geïsoleerd uit vertebraten, zoals de Japanse zoetwatervis Unagi (Anguilla japonica). Fluorescerende eiwitten komen voor in metazoën, en het huidige onderzoek suggereert een gemeenschappelijke metazoïsche oorsprong voor de aanwezigheid van fluorescerende eiwitten in cnidariërs, geleedpotigen en cephalochordaten. Er is ook recent ontdekt dat cnidariërs een grotere kleurexpansie vertonen in hun fluorescerende eiwitten.

Daarnaast worden fluorescerende eiwitten zoals UnaG en Sandercyanin, die geen verwantschap vertonen met GFP, nu ook in vertebraten onderzocht. Deze eiwitten, die respectievelijk gekoppeld zijn aan bilirubine en biliverdine, vertonen interessante spectrale eigenschappen, wat hun toepassing in de biologie vergroot.

Een ander belangrijk punt is dat de ontwikkeling van fluorescerende eiwitten jaarlijks vele nieuwe varianten oplevert, waardoor het moeilijk is om een up-to-date lijst bij te houden. Het is dan ook van belang dat geïnteresseerde lezers regelmatig de wetenschappelijke literatuur raadplegen om op de hoogte te blijven van de nieuwste ontwikkelingen.

Een vaak over het hoofd geziene vraag betreft of het doelwit-eiwit dat aan een fluorescerend eiwit is gekoppeld, zijn inherente biologische activiteit behoudt. Het is vaak lastig om het doelwit-FP/fusie-eiwitcomplex uit eukaryote cellen te isoleren. Meestal moet men aantonen dat de cel nog steeds normaal functioneert of dat hij bepaalde functies kan uitvoeren, zoals endocytose. In sommige gevallen kan het doelwit-FP echter wel geïsoleerd worden, zoals bleek uit onze eigen studies over dynamine2-EGFP-constructen, waarbij we het recombinante eiwit uit Sf9-cellen extrageerden en ontdekten dat de GTPase-activiteit overeenkwam met die van wildtype dynamine.

Naast de ontwikkelingen op het gebied van fluorescerende eiwitten, wint de toepassing van biarsenicale probes zoals FlAsH en ReAsH steeds meer terrein. Deze probes, ontwikkeld door Griffin et al. (1998), bevatten een tetracysteïne-motief dat genetisch wordt toegevoegd aan een eiwit van interesse. Na het injecteren van een profluorescente verbinding, hecht deze zich aan het tetracysteïne-motief en wordt fluorescent wanneer de binding plaatsvindt. FlAsH fluoresceert groen, terwijl ReAsH rood fluoresceert, wat hen zelfs in hetzelfde celtype inzetbaar maakt voor het bestuderen van de temporele aspecten van doelwit-eiwitten.

Ten slotte is de methode van biomoleculaire fluorescentie-complementatie (BiFC), geïntroduceerd door Hu en Kerppola (2003), een waardevolle techniek geworden om eiwit-eiwitinteracties in levende cellen te bestuderen. Bij BiFC wordt het fluorescerende eiwit verdeeld in twee delen, die elk aan een ander doelwit-eiwit worden gekoppeld. Wanneer de twee eiwitten een complex vormen, ontstaat het volledige fluorescerende eiwit en wordt de interactie visueel. Een recente uitbreiding van deze techniek is het trimoleculaire fluorescence complementatie-systeem (TriFC), waarmee RNA-eiwitinteracties in levende zoogdiercellen kunnen worden geïdentificeerd en zichtbaar gemaakt.

Deze vooruitgangen in de fluorescentietechnologie bieden talloze mogelijkheden voor het bestuderen van de dynamiek en functies van eiwitten in cellen, en de methoden worden voortdurend verfijnd. Het is cruciaal dat onderzoekers zich bewust zijn van de mogelijke beperkingen van deze technologieën, zoals de tijdsafhankelijkheid van de fluorescerende reacties en de impact die de aanwezigheid van een fluorescerend eiwit kan hebben op de biologische activiteit van het doelwit-eiwit. Het gebruik van fluorescerende eiwitten vereist zorgvuldig ontwerp en validatie van experimentele opstellingen om nauwkeurige en betrouwbare resultaten te verkrijgen.