Нидерландский язык с Йипом и Яннеке
Annie Schmidt. Jip en Janneke
Анни Шмидт. Йип и Яннеке
Книгу подготовили Лидия Данилина и Илья Франк
Метод чтения Ильи Франка
Jip en Janneke spelen samen
(Йип и Яннеке играют вместе)
Jip liep in de tuin (Йип гулял в саду; lopen — бежать; идти, ходить) en hij verveelde zich zo (и очень скучал: «скучал так…»; zich vervelen — скучать). Maar kijk, wat zag hij daar (но смотри-ка, что он увидел там)? Een klein gaatje in de heg (маленькую дырочку в живой изгороди; gat — отверстие; дыра). Wat zou er aan de andere kant van de heg zijn (что же там: «что должно было бы быть», по другую сторону изгороди; zullen — /выражает долженствование, уверенность/; /помогает образовать условное наклонение: ik zou uitgaan — я бы вышел/; er — там, тут; er is — имеется, есть; er zijn — иметься, быть), dacht Jip (подумал Йип; denken). Een paleis (дворец; paléis)? Een hek (забор)? Een ridder (рыцарь)? Hij ging op de grond zitten (он сел на землю; gaan — идти; gaan zitten — садиться: «идти сесть») en keek door het gaatje (и поглядел в дырочку: «сквозь дырочку»; kijken). En wat zag hij (и что /же/ он там увидел; zien)? Een klein neusje (маленький носик; neus — нос). En een klein mondje (и ротик). En twee blauwe oogjes (и два голубых глазика; blauw — синий, голубой; oog — глаз). Daar zat een meisje (там сидела девочка; zitten). Zij was net zo groot als Jip (она была такая же большая /т. е. такого же роста или возраста/, как Йип; net — точно, как раз; ровно).
Hoe heet je (как тебя зовут: «как ты зовешься»; heten — называть; называться)? vroeg Jip (спросил Йип; vragen).
Janneke, zei het meisje (Яннеке, сказала девочка; zeggen). Ik woon hier (я живу здесь; wonen — жить, проживать).
Gisteren woonde je nog niet hier (вчера ты еще здесь не жила), zei Jip.
Vandaag woon ik hier (сегодня я живу здесь), zei Janneke.
Kom je met mij spelen (ты пойдешь со мной играть)? Ik zal door het gat kruipen (я проберусь через дырку; kruipen — ползать), zei Jip. En hij stak eerst zijn hoofd door het gat (и он просунул сперва свою голову в дырку; steken — колоть, втыкать; вкладывать, засовывать). En toen zijn ene arm (и потом одну свою руку; toen — тогда, в то время; потом, затем). En toen zijn andere arm (а потом другую свою руку). En toen zat hij vast (а потом он застрял: «засел крепко»: zitten — сидеть). En Janneke trok aan zijn ene arm (и Яннеке тянула его за одну руку; trekken — тянуть, тащить). En toen aan zijn andere arm (и потом за другую руку). Maar het hielp niet (но это не помогло; helpen). Jip zat vast. En Jip huilde (и Йип заплакал). En hij gilde (и он завопил; gillen — пронзительно кричать, вопить). Daar kwam Jip’s vader aangelopen in het ene tuintje (и вот прибежал: «прибыл прибежать = прибежав» папа Йипа в один садик = в один из садиков; komen — приходить, прибывать; aanlopen — подбегать, подходить; tuin — сад). En Janneke’s vader kwam aanlopen in het andere tuintje. En samen hielpen zij Jip weer terug (и вместе помогли они Йипу вернуться: «снова назад»).
Zo (так/ну; zo — так), zei Jip’s vader (сказал отец Йипа), nu heb je een buurmeisje (теперь у тебя есть соседка; buur — сосед; meisje — девочка). Maar je moet eerst (но ты должен сначала) netjes (аккуратно/прилично/как подобает; net — опрятный, аккуратный) de voordeur uitgaan (выйти в переднюю/наружную дверь; voor — перед; deur — дверь) en bij Janneke de voordeur in (и войти к Яннеке в /переднюю/ дверь). Dan mag je samen spelen (тогда вы можете вместе играть: «тогда ты можешь вместе /с ней/ играть»). En zo gebeurde het (так и случилось/так и вышло; gebeuren — происходить, случаться, совершаться). Jip en Janneke speelden samen (играли вместе). De ene dag in Jip’s tuintje (один день в садике Йипа). De andere dag in Janneke’s tuintje. En zij speelden vader en moedertje (и они играли в дочки-матери: «в папу и мамочку»; vader — отец; moeder — мать).
Jip en Janneke spelen samen
Jip liep in de tuin en hij verveelde zich zo. Maar kijk, wat zag hij daar? Een klein gaatje in de heg. Wat zou er aan de andere kant van de heg zijn, dacht Jip. Een paleis? Een hek? Een ridder? Hij ging op de grond zitten en keek door het gaatje. En wat zag hij? Een klein neusje. En een klein mondje. En twee blauwe oogjes. Daar zat een meisje. Zij was net zo groot als Jip.
Hoe heet je? vroeg Jip.
Janneke, zei het meisje. Ik woon hier.
Gisteren woonde je nog niet hier, zei Jip.
Vandaag woon ik hier, zei Janneke.
Kom je met mij spelen? Ik zal door het gat kruipen, zei Jip. En hij stak eerst zijn hoofd door het gat. En toen zijn ene arm. En toen zijn andere arm. En toen zat hij vast. En Janneke trok aan zijn ene arm. En toen aan zijn andere arm. Maar het hielp niet. Jip zat vast. En Jip huilde. En hij gilde. Daar kwam Jip’s vader aangelopen in het ene tuintje. En Janneke’s vader kwam aanlopen in het andere tuintje. En samen hielpen zij Jip weer terug.
Zo, zei Jip’s vader, nu heb je een buurmeisje. Maar je moet eerst netjes de voordeur uitgaan en bij Janneke de voordeur in. Dan mag je samen spelen. En zo gebeurde het. Jip en Janneke speelden samen. De ene dag in Jip’s tuintje. De andere dag in Janneke’s tuintje. En zij speelden vader en moedertje.
Wormen eten
(есть червяков)
Nee, zegt Jip tegen de vogeltjes (нет, говорит Йип птичкам; vogel — птица). Nou krijgen jullie niks meer (ну, вы ничего больше не получите; niks — ничего; meer — больше). Je krijgt geen brood meer (ты больше хлеба не получишь). Want het is lente (потому что весна: «это есть весна»). Eet nou maar wormen (ешь-ка же червяков; maar — но; же; только, лишь).
Ze mogen best nog wat brood (они хотели бы лучше еще немного хлеба; mogen — мочь, иметь разрешение; желать, хотеть; best — лучший; wat — что?; немного, несколько), zegt Janneke (говорит Яннеке).
Dan eten ze eerst wormen (тогда /пусть/ едят они сначала червяков) en dan brood als toetje (и потом хлеб на десерт: «как десерт/в качестве десерта»).
En Janneke strooit kruimeltjes op de vensterbank (и Яннеке сыплет крошки на подоконник; kruimel — крошка).
Maar de vogeltjes vliegen weg (но птички улетают прочь). Ze piepen hard (они пищат громко; hard — твердый, крепкий; резко, сильно, громко). En daar zit er een te zingen (а там сидит вот одна и поет: «сидит петь = продолжительно поет»; er — там, тут; употр. в качестве структурного обстоятельства: er is — имеется, есть) in de pereboom (в грушевом дереве; peer — груша; boom — дерево).
Kijk, zegt moeder (смотрите, говорит мать). Die vogeltjes daar (те птички: «птички там») zijn in het zuiden geweest (на юге были; zijn geweest — были). De hele winter (всю зиму). Die gaan altijd de hele winter weg (они всегда улетают на всю зиму: weggaan — уходить /прочь/, отправляться, уезжать). Ver weg (очень далеко: «далеко прочь»). En in het voorjaar komen ze weer terug (а весной они возвращаются: «приходят они снова назад/обратно»).
Hoe ver (как далеко)? vraagt Janneke (спрашивает Яннеке).
O, zegt moeder. Helemaal naar Afrika (совсем/совершенно в Африку). Waar het warm is (где тепло). Ze houden niet van ijs en sneeuw (они не любят льда и снега; houden — держать; van iem., iets houden — любить кого-либо, что-либо). Ze gaan in de herfst weg (осенью они улетают прочь). En in maart of zo (и в марте или вроде того) komen ze terug (они возвращаются).
Dat moet wij ook maar doen (это мы должны тоже делать; dat — то; maar — но, а; же; только, лишь; /придает также оттенок побуждения высказыванию, подобно русской частице - ка/), zegt Jip.
Hè ja (ну да), zegt Janneke (говорит Яннеке). Zullen we in de winter weggaan (должны мы зимой уехать = не отправиться ли нам зимой; zullen — выражает долженствование, уверенность; вспомогательный глагол для образования будущего времени, а также условного наклонения: ik zou uitgaan — я бы вышел)? Naar het zuiden (на юг)? Naar Afrika (в Африку)?
En dan in het voorjaar weer terug (а потом весной снова назад)?
Ik zou het heerlijk vinden (я нахожу/посчитала бы это восхитительным: «должна бы/стала бы… находить»), zegt moeder (говорит мать). Maar de vogels hebben vleugels (но птицы имеют крылья = у птиц есть крылья). Die kunnen vliegen (они могут летать). En wij niet (а мы нет).
We kunnen ook vliegen (мы можем тоже летать), zegt Jip. Met een vliegmachine (на самолете: «с самолетом»).
Dat kost een hoop geld (это стóит кучу денег), zegt moeder. En dat hebben we niet (а этого у нас нет: «это мы не имеем»).
Jip en Janneke kijken een hele tijd naar de vogeltjes (смотрят долго: «целое время» на птичек). Die zo ver weg kunnen gaan (которые так далеко могут улетать). Met hun eigen vleugeltjes (с их собственными крылышками = на собственных крылышках). Heel goedkoop (очень дешево). En ze zijn jaloers (и они завидуют: «завистливые/завидующие»).
Ik wou (я хотел бы; willen — хотеть, желать) dat ik een vogel was (чтобы я был птицей), zegt Jip.
Dan moet je ook wormen eten (тогда ты должен тоже червяков есть), zegt Janneke.
O ja, zegt Jip. Nee, dan wil ik toch maar (нет, тогда я хочу все-таки) liever een jongetje zijn (лучше быть мальчиком).
En een boterham eten (и есть бутерброд), zegt moeder. Kom (иди сюда) maar gauw (только быстро = поскорей). De boterham staat al klaar (бутерброд уже готов: «стоит уже готовый»).
En dan gaan ze eten (и тогда/затем они идут есть; dan — тогда, потом, затем).
Wormen eten
Nee, zegt Jip tegen de vogeltjes. Nou krijgen jullie niks meer. Je krijgt geen brood meer. Want het is lente. Eet nou maar wormen.
Ze mogen best nog wat brood, zegt Janneke.
Dan eten ze eerst wormen en dan brood als toetje.
En Janneke strooit kruimeltjes op de vensterbank.
Maar de vogeltjes vliegen weg. Ze piepen hard. En daar zit er een te zingen in de pereboom.
Kijk, zegt moeder. Die vogeltjes daar zijn in het zuiden geweest. De hele winter. Die gaan altijd de hele winter weg. Ver weg. En in het voorjaar komen ze weer terug.
Hoe ver? vraagt Janneke.
O, zegt moeder. Helemaal naar Afrika. Waar het warm is. Ze houden niet van ijs en sneeuw. Ze gaan in de herfst weg. En in maart of zo komen ze terug.
Dat moet wij ook maar doen, zegt Jip.
Hè ja, zegt Janneke. Zullen we in de winter weggaan? Naar het zuiden? Naar Afrika?
En dan in het voorjaar weer terug?
Ik zou het heerlijk vinden, zegt moeder. Maar de vogels hebben vleugels. Die kunnen vliegen. En wij niet.
We kunnen ook vliegen, zegt Jip. Met een vliegmachine.
Dat kost een hoop geld, zegt moeder. En dat hebben we niet.
Jip en Janneke kijken een hele tijd naar de vogeltjes. Die zo ver weg kunnen gaan. Met hun eigen vleugeltjes. Heel goedkoop. En ze zijn jaloers.
Ik wou dat ik een vogel was, zegt Jip.
Dan moet je ook wormen eten, zegt Janneke.
O ja, zegt Jip. Nee, dan wil ik toch maar liever een jongetje zijn.
En een boterham eten, zegt moeder. Kom maar gauw. De boterham staat al klaar.
En dan gaan ze eten.
Полностью книгу можно купить на сайте www. ***** в соответствующем языковом разделе, в подразделе «Тексты на … языке, адаптированные по методу чтения Ильи Франка»


